Dag 11: Gare de Cassagnas – Saint-Germaine-de-Calberte

Het groene hartland

Nog 23 km te gaan – 28.020 stappen gezet (22 km, waarvan 14 km op de GR 70) 

570 m gestegen, 774 m gedaald

Gare de Cassagnas (693 m) – Col de la Pierre Plantée (891) – Saint-Germaine-de-Calberte (480 m)

Een rustige wandeling met drie ijkpunten

Deze voorlaatste etappe was kort en krachtig, met eerder gestaag klimwerk. Het was vandaag een goede 15 kilometer. Na reeds 200+ kilometer op de teller wordt dat al snel aanzien als een rustige wandeldag. Het grootste deel ging dan ook langs comfortabele, brede bospaden, met af en toe, doorheen de bomen, zicht op de heuvels van de Cevennen.

Slechts drie keer werd dit stramien doorbroken. De eerste keer gebeurde dit door het nemen van een korte, maar vanzelfsprekende omweg. We hadden deze zelf ingecalculeerd. Het pad leidde namelijk naar een monument voor de Camisards, opgericht ter ere van de 100ste verjaardag van het edict van religieuze tolerantie uit 1789.

De hardnekkigheid van de camisards in het aanschijn van de katholieke repressie is het beste bewijs dat onderdrukking van ideeën, indien eenzijdig en/of manu militari, enkel zorgt voor een hardnekkiger omarmen van deze ideeën en een nog stevigere verstrengeling met de eigen en collectieve identiteit. Het zegt veel dat Robert Louis Stevenson de protestantse verzetslieden zelf met enige bewondering bekeek.

Het tweede breekpunt, iets kleiner en bescheidener, was de Col de la Pierre Planté, waar een oude monoliet staat, op een goede 891 meter hoogte. Dit was de laatste keer dat we deze hoogte zouden bereiken op dit pad.

En de derde keer dat landschap en wandelweg veranderden was bij de afdaling naar Saint-Germaine-de-Calberte zelf, wat verliep langs een kronkelend, met stenen bezaaid bospadje. Stevenson schreef dat het dorpje hem overviel en ik begrijp hem. Na een goed half uur dalen en zigzaggen zie je plots huizen en indrukwekkende terrassen op de heuvelflank.

Aan de ingang van het dorp was er enige consternatie. Een wandelaar had zijn portefeuille op een bankje, ergens in het bos, laten liggen. Naar alle waarschijnlijkheid had hij dit pas enkele kilometers later ontdekt, waarna een flinke dosis wanhoop volgde en heel misschien de nuchterheid en moed om terug te keren. De portefeuille werd ergens in een café afgegeven ter bewaring. Of portefeuille en eigenaar herenigd werden weet ik niet.

Saint-Germaine-de-Calberte

Saint-Germaine-de-Calbert is een klein dorpje met enkele pleintjes, een schattige mairie en een 12de eeuwse kerk waar abbé Chaylee, de man die in le Pont-de-Montvert werd vermoord, begraven ligt, al werd er geen aparte tombe aan de man gewijd. Saint-Germaine mag dan wel een katholiek bolwerk in de Protestanse regio zijn, in de Cevennen is de man toch een beetje wat de hertog van Alva bij ons is.

In ons verblijf, Au Figuier des Cévennes, kregen we de l’Adrech-kamer, wat blijkbaar het Occitaanse woord is voor behendig, knap of in een zon badende flank. Misschien betekent het nog iets anders ook. De Stevenson-kamer had in ieder geval wat makkelijker geweest om te verklaren of uit te leggen.

Na de installatie en de douche deden we de historische wandeling door het dorpje, wat opzienbarend interessant was. Van de katholieke kerk ging het naar de protestantse kerk, de zijdefabriek en het oude gedeelte van het dorpje. Verder leerden we ook nog bij over hoe een hele hoop Joden hier werden gered tijdens de tweede wereldoorlog en kregen we nog wat info over het verblijf van Stevenson. En dan was er nog een wandeling door de fotogenieke terrassen.

Voor de tweede avond op rij konden we buiten eten. Een gezellig diner, in eerste instantie opgevrolijkt door Julie, een aandachtshongerige kattin, en een oude labrador die enthousiast werd van de geur van onze kip. Daarna volgde nog een aangenaam gesprek met een koppel uit Dinant die vaak hun vakantie doorbrengen in de Gard. Ze vertelden het verhaal van het kasteel van Calberte, dat in de jaren 60 werd gekocht en waar men 50 jaar lang elke zomervakantie nuttigde om het kasteel herop te bouwen. De stenen waren er nog, het was een kwestie van ze precies terug te plaatsen. Fijn, een conversatie met onze zuidelijke landgenoten.

Het eten

Charcuterie van de terroir, kip met frietjes en een appeltaartje

Het verblijf

Een hele ruime kamer en badkamer, met zelfs een klein keukentje. Alleen jammer van de eenpersoonsbedden!

Dag 10: Florac – Gare de Cassagnas

De oude spoorlijn richting niemandsland

Nog 38 km te gaan – 26.505 stappen gezet (21 km, waarvan 17 km op de GR 70) 

286 m gestegen, 253 m gedaald

Florac (546 m) – Gare de Cassagnas (693 m)

DISCLAIMER: Blijkbaar is er een probleem via smartphone, waarbij het stuk na de zin over grillige openingsuren niet verschijnt. Indien je dat probleem tegenkomt, kan je via https://fromtheseatothelandbeyond.wordpress.com/wandelen-in-frankrijk/ en onderaan naar dag 10 gaan om het toch volledig te lezen. Mijn excuses hiervoor.

Plots is daar, vrijwel uit het niets, een grote vermoeidheid. Is het de opeenstapeling van nachten met minder slaap? Is het de hitte? Is het het gevolg van een 10de wandeldag op rij? Het is sowieso het meeste dat mijn voeten al te verwerken kregen qua ononderbroken kilometers. Ik mag mij gelukkig prijzen met 1,5 blein, waarschijnlijk het gevolg van sokken die hun beste tijd hebben gehad. Maar ondanks de kortere etappe (relatief gezien), deden mijn voeten wel pijn en zou ik later op de dag verleid worden tot een middagdut. Maar eerst stond er nog de tocht richting het voormalige station van Cassagnas op het programma.

De eerste, grilligere helft

Vandaag moest er 17 kilometer afgelegd worden, waar we zelf nog een klein beetje aan toevoegden door Florac nog wat te verkennen, en naar de meest pittoreske Carrefour te gaan die we ooit al hebben gezien. Na enkele aankopen waarmee we de komende twee dagen verder konden, wandelden we nog eenmaal door het dorpje met haar watervalletjes- en partijen en daarna richting Cassagnas, voor een wandeling in twee delen, zoals onze reisgids zo treffelijk schreef.

Aan de voet van de eerste klim sloegen we nog even een praatje met de man van Dijon, die ik nog steeds zeer moeilijk verstond. Ook waren er 2 vrouwen, vriendinnen van in de zestig, die voor een ingekorte reis op de GR 70 hadden gekozen en voor wie Florac de start was en Cassagnas de eerste halte. Aangezien een van de twee niet zo goed te been was, had ik toch wat bedenkingen bij de tocht, waar vooral het begin nog wel best omhoog ging. Maar de drie laatste dagen waren uiteindelijk wel wat minder uitdagend dan wat de voorbije dagen was gepasseerd.

Vandaag was daar het perfecte voorbeeld van. De klimmetjes en afdalingen duurden maximaal 10 minuten. Het grootste deel bestond uit balcony wandeling, zoals onze reisgids het omschreef. Een aangenaam, egaal pad, met zicht op een helling onder ons en de heuvels in de verte. De schaduwrijke paden waren vandaag zeker welgekomen. Het gebrek aan veelzijdigheid van deze eerste helft was op die manier ook vergeven.

Het is ook zo dat het niet volledig monotoon was. Zoals gezegd was er een deel voor de afdaling en een deel erna. Het eerste gedeelte, na de klimmetjes, ging door bosrijk gebied, tot het na een vrij lange daling uitkomt op een grote autoweg, weliswaar omringd door geweldig mooie heuvels. Na een korte pauze in Saint-Julien-d’Arpaon gingen we een pad op waar vroeger een spoorweg liep.

Vandaag stond het dorpje in rep en roer door een plaatselijke loopwedstrijd. Naast het oude spoorweggebouw stond een podium waar winnaars werden gelauwerd en even verder was er de uitnodigende geur van de eetstandjes in de buurt. Het deed mij wat denken aan de voetbaltoernooien uit mijn jeugd, waar je tussen de wedstrijden door al eens een hotdog of een hamburger kon eten.

Spoorwegwandelen

Maar de spoorlijn dus. In 1880, na de passages van Stevenson, werd beslist dat Florac ook aangesloten moest worden op de ijzeren weg. Dit was echter weinig praktisch. Men kon de drukke lijn tussen Parijs en Nîmes moeilijk standaard via de bergen van de Cévennes sturen. En dus kwam er een verbindingslijn met één spoor, wat al snel in onbruik raakte door de concurrentie van de weg die parallel liep. En zo werd de lijn in 1948 afgeschaft.

Vandaag is het een aangenaam wandelpad, met de Mimente als continue metgezel in de kloof die naast het spoor loopt. Anders dan bij onze veenbaan is deze wandelweg niet geasfalteerd, waardoor het niet, zoals bij ons het geval is, een fietsparadijs is. De wandelaar heeft het hele traject voor zich alleen.

Het pad was grotendeels vlak, wat welgekomen was in deze hitte, waar alle inspanning dubbel zoveel energie en zweet kost. We passeerden ook enkele tunnels. Bij de eerste kon ik, tot grote schaamte bij Sara, mijn koplampje gebruiken, hoewel de duisternis nogal relatief was. Ook tunnel twee en drie waren niet langer dan een meter of tien. En daar liet ik de gimmick voor wat het was.

Mijmeringen en avonturen onderweg

Over het algemeen lijkt het dat er hier meer restanten bewaard zijn gebleven dan bij ons. De kerken zijn ouder en authentieker, de ruïnes staan pittoresk in het landschap. Heel wat dorpen en monumenten hebben niet moeten wijken voor een of andere weg of modern appartementsgebouw. De omgang met het patrimonium is soms vergelijkbaar, soms ook heel verschillend.

Ook hier worden historische gebouwen omgetoverd tot gîtes, hotels en horecazaken. Indien het echter wordt tentoongesteld of bezocht kan worden vanwege de historische waarde, is de omgang best anders. Ook in Vlaanderen kiest men eerder voor de moderne horeca-toets, zo niet betaal je aardig wat entreegeld. In Engeland is het ook vaak prijzig, maar je krijgt er meestal wel een leerrijke historische topervaring en een tearoom van de National Trust bij. In de Cevennen is alles dan weer relatief goedkoop, maar er zijn geen faciliteiten en je kan kop noch staart krijgen als het op openingsuren aankomt.

Vandaag was er ook weel veel plezier op het vlak van fauna. Een uit de kluiten gewassen sprinkhaan wilde even kennis maken met mijn edele delen. Daarnaast zagen we ook een grote, groene hagedis die de kleine, grijskleurige soortgenoten van de voorbij dagen deed verbleken. Al was ook dit exemplaar even schichtig en moeilijk op camera vast te leggen.

Gare de Cassagnas

Na een goede 4,5 uur gewandeld te hebben, kwamen we aan in Cassagnas, of beter gezegd in het voormalig stationsgebouw, dat omgetoverd en, jawel, gemoderniseerd werd om zo als gîte d’etappe te fungeren. Er heerst hier een campinggevoel. Los van de gîte en de bijkomende camping is er niets, ook amper bereik.

Terwijl we wat genoten van een drankje en aan het schrijven waren in onze boekjes, wandelden (en in sommige gevallen strompelden) de bekende en minder bekende gezichten binnen. Het Duitse koppel, de man uit Dijon, het duo vrouwen van deze ochtend, een man met opvallende bakkenbaarden, de twee koppels zestigers van net buiten le Pont-de-Monvert en een blonde jongen die we eerst hadden gezien in Finièls en vervolgens in een tent in het natuurpark. Van de 11 aan de table commune in Le Bouchet-Saint-Nicholas bleven enkel de Duitsers over. De sporadische contacten zijn fijn, net zoals de vrijblijvendheid ervan.

Aan de eettafels buiten was er, ondanks het feit dat dit op zich niet voorzien was, een spontane table communale ontstaan. Links van mij zaten de twee koppels zestigers, rechts het Duitse koppel, Susan en Christian, waar we het grootste deel van de tijd mee hebben gepraat. Daarnaast zat de man met de bakkenbaarden (uit Lille), de man uit Dijon, de twee vrouwen van deze ochtend en twee nieuwe gezichten.

Er werden tips uitgedeeld over de vele wandelwegen in Europa, ervaringen over de Chemin, en af en toe over het leven. Daar, buiten aan de lange picknicktafel, kreeg ik het gevoel om even deel uit te maken van een gemeenschap van wandelaars. Verschillende verhalen en ervaringen, tempo’s en blikken. Een komen en gaan van mensen met eenzelfde doel.

Hou zou Stevenson, 131 jaar geleden wandelend met een ezeltje, kijken naar de verbroedering op het pad dat zijn naam draagt? In ieder geval besloot ik om mijn uiterste best te doen om van de 2 laatste wandeldagen zo hard mogelijk te genieten. Want hoe langer de tocht duurde, en hoe meer de kleine dorpjes zich ontpopten tot bakens van rust, hoe meer ik wenste dat het nog wat kilometers extra duurde om de finishlijn te bereiken.

Het eten

Een buffet bestaande uit verschillende soorten quiches, slaatjes, worst, en daarna plattekaas en kastagnetaart.

Het verblijf

In the middle of nowhere, maar aangenaam. Het personeel is wat excentriek, Sara zou zeggen onvriendelijk, maar de kamer is ruim en netjes en de set-up van het avondeten tof.

Dag 8: Le Bleymard – Le-Pont-de-Montvert

De koninginnenetappe en het land van de camisards

Nog 83 km te gaan – 34.449 stappen gezet (26 km, waarvan 19 km op de GR 70) 

609 m gestegen, 814 m gedaald

Le Bleymard (1069 m) – Col Santel (1200 m) – Pic de Finiels (1699 m) – Pont de Montvert (875 m)

DISCLAIMER: Blijkbaar is er een probleem via smartphone, waarbij het stuk vanaf “De oorlog met de camisards” niet verschijnt. Indien je dat probleem tegenkomt, kan je via https://fromtheseatothelandbeyond.wordpress.com/wandelen-in-frankrijk/ en onderaan naar dag 8 gaan om het toch volledig te lezen. Mijn excuses hiervoor.

Na enkele opwarmers was het vandaag zover. We gingen naar het letterlijke hoogtepunt van de GR 70. De Pic de Finiels, de top van de Mont Lozère, is 1699 meter. Zonde van die ene. De hele reis zie je de foto’s, maar uit ervaring weet je dat je nooit echt kunt weten wat het is en hoe het voelt en hoe het uitzicht zal zijn. Tot je er eindelijk naartoe wandelt en er daadwerkelijk staat. En dat had wel wat voeten in de aarde, al viel het, zoals het meeste ‘klimwerk’ hier best wel mee.

Naar het hoogtepunt van de GR 70

Zoals wel vaker op deze Chemin de Stevenson passeerde de eerste col van de dag, de Col Santel, redelijk geruisloos. Je hebt er wel een pijl naartoe, maar wanneer je het nu precies bereikt hebt, is af en toe een mysterie. Toch wanneer de col zelf omringd is door bomen en je daarna nog een goede 400 extra hoogtemeters moet afleggen, weliswaar op een comfortabele 7 kilometer. Er is geen 360 gradenpanorama en je begint niet meteen terug te dalen.

Na een korte maar steile klim om het dorpje uit te geraken, gaat het via een open weg doorheen het heuvellandschap. Zo kom je dus in het bos dat je naar de eerste col brengt. Het eerste stuk was het lastigste, maar eens het bos uit, op het moment dat de sparren plaatsmaakten voor de schuchtere heidestruiken, werd de hellingsgraad eveneens wat zachter en kon je zowaar even uithijgen.

De weg naar boven, in een open landschap, wordt eerst aangegeven door de route van de skilift. Je volgt de draden naar boven. Het wordt al helemaal moeilijk om in te beelden hoe anders het landschap en de sfeer moeten zijn in de winter bij het passeren van het chalet en bijkomend entertainmentcomplex. Met zijn 1700 meter is de Pic de Finiels en bijhorende hellingen populair voor wintersport allerhande. Maar bij temperaturen tegen de 30 graden, en later op de dag nog hoger, is dat een abstract gegeven.

Na het passeren van de skilift en het chalet werd onze routeaanwijzer overgenomen door de zogenaamde montjoies. Ze lijken op monolieten of menhirs en dienen om in alle weersomstandigheden de weg te vinden. De vrouwelijke helft van het Duitse koppel, waarmee we de hele tijd wandeljojo deden, dacht eventjes dat we te maken hadden met een prehistorisch spektakel, maar het werd al snel door haar man ontkracht.

Vooraf werd er wel gewaarschuwd voor mist, en enkele dagen eerder leek het nog even of we zouden met onweer zitten. Ik had mij zelfs al volledig geïnformeerd over wat je wel en niet moest doen als je op een open vlakte plots in een donder en bliksemspektakel terechtkwam. Maar alles was en bleef gelukkig genoeg helder, stralend en blauw, waardoor het kleurenpalet van geel, groen, rood en paars op de grond nog beter uit de verf kwam.

Na een bocht naar rechts en een goede 500 meter stijgen, zaten we op het dak van de GR 70 en de Mont Lozère, met vergezichten. We zagen onze reeds afgelegde route en de plekken die nog moesten komen. Wat een open sensatie na de bedekte, beschutte en soms claustrofobische passages door de bossen, die de voorbije dagen zo talrijk aanwezig waren. Het enige probleem was dat zelfs met visuele verklarende panelen het mij niet duidelijk was wat waar lag. Het is een soort van Waar is Wally waar ik duidelijk niet goed in ben.

Death by saucisson

Uiteraard, na zoveel stijgen komt een pakje dalen. Dat gebeurt eerst door hetzelfde mooie heidelandschap en gaandeweg met meer en meer bomen, tot het pad opnieuw volledig omsingeld wordt door het groen en de afdeling langs puntige stenen gaat. We kozen ervoor om door te zetten tot het dorpje Finièls.

Het pad werd steeds breder en de zon begon feller te branden, terwijl de sprinkhanen opnieuw enthousiast tegen onze benen sprongen. De hitte werd pas echt voelbaar wanneer we het bos verlieten en we een droog, onbedekt landschap introkken met bergen voor, naast en achter ons. Finièls is een klein dorpje middenin het natuurpark van de Cévennes.

Daar heeft een goede ziel een fantastisch bankje bij mekaar getimmerd en wordt het openbaar toilet door het bescheiden aantal inwoners beheerd. Iemand heeft zelfs zijn of haar voorportaal ter beschikking gesteld voor de vermoeide wandelaars, met schaduw, een tafel en wat stoelen. Het is eens iets anders dan huizen met hekken en hagen.

Tijdens deze pauze genoten we voor het eerst van de saucisson de Lozère, een droge worst die perfect tegen de hitte kan. Het was lekker maar niet zonder risico. Net op het moment dat er een hermelijn uit het struikgewas sprong, stikte ik haast in een stukje worst. In mijn gehoest liep het arme beest sneller weg dan zijn schaduw. Gelukkig kon ik het haast noodlottige brokje uitkuchen.

Door de chaos naar de brug

Na het deugddoend intermezzo moesten we nog 5,4 kilometer afleggen naar Le-Pont-de-Montvert, de eindbestemming van de dag. Dat verliep eerst langs een breed pad tussen de chaos, granieten rotsblokken die schipperen tussen groot en gigantisch. Het is een indrukwekkend zicht, met ook nog eens de bergen op de achtergrond.

Telkens je de tijd nam om even stil te staan en rond te kijken werd het gevoel van nietigheid groter. Na een passage langs een huis met een waarschuwingsbord voor bijen was het nog een goede twee kilometer, langs een smal pad dat al snel een smal en vervaarlijk dalend pad werd, een heuse uitdaging, gelet op de hitten de vermoeidheid.

De oorlog van de camisards

Niet veel later kwamen we aan in Le Pont-de-Montvert, ooit het dorpje waar de revolte van de camisards begon. Nadat de protestanten hun beschermde status in Frankrijk verloren begon er een heuse vervolging. Heel wat onder hen verlieten het land. Ook in de Cevennen was de vervolging van de protestanten een gegeven, zelfs in die mate dat ze hun vieringen moesten houden in de bergen en de grotten.

Maar op een gegeven moment, in 1702, besloot men dat genoeg genoeg was en richtte ze zich in Le-Pont-de-Montvert tegen de sadistische Abbé du Chayla. Hij werd door 52 mannen en naar het schijnt evenveel messteken om het leven gebracht. Het was het begin van de oorlog van de camisards. Deze geschiedenis was ook een belangrijke reden waarom de protestantse Schot Robert Louis Stevenson naar deze gebieden was getrokken.

Vandaag is het vooral een gezellig plekje waar de huizen gebouwd zijn langs drie waterstromen, de Tarn, de Rieumalet en de Martinet. Na een oppeppend drankje, het bewonderen van de steegjes en het befaamde bruggetje, met toren, ging we even aan de waterkant zitten om daar te genieten, te schrijven en te tekenen, terwijl de mensen rondom ons genoten van de zon en het verfrissende water.

(On)gezellige drukte

Vervolgens trokken we naar ons verblijf voor de nacht, de Auberge des Cévennes. Na het douchen en voor het avondeten doolden we nog wat rond in dit dorpje met z’n vele straten en niveauverschillen. Twee dingen vielen op. Ten eerste was er een harmonieus samengaan van de twee religies die ooit elkaar letterlijk te lijf gingen. Hoewel elk aan een uiteinde van het dorp is er een katholieke église en een protestantse temple. Het ene was sober, het andere nog soberder, herbouwd nadat de oorspronkelijke kerk was vernield als wraak voor de moord op Abbé du Chayla.

Wat opzienbarender was, was de chaotische verkeerssituatie. De hoofdstraat, waar we tevens van onze oppeppende frisdrank genoten, was het strijdtoneel tussen auto’s in allerhande formaten die langs beide kanten zich een weg trachtten te banen terwijl voetgangers af en toe opzij moesten springen. Op de befaamde brug was het zo mogelijk nog erger. Een mens vraagt zich af of de sense unique een ongekend begrip is in de Cévennes.

Het eten

Het avondmaal was gezellig. Voor het eerst waren er kinderen. Le Pont-de-Montvert heeft duidelijk een aantrekkingskracht die de Chemin de Stevenson overstijgt. Ook voor het eerst waren er frietjes. Zelfgemaakt en gebakken in eendenvet. Heerlijk! Het menu bestond uit soep, rosbief met frietjes, kaas en chocomousse

Het verblijf

Een bijgebouw van de auberge zelf. Degelijke kamer. Het toilet is weliswaar een zeer krappe ruimte. Een mens kan niet altijd hopen op een La Remise, maar er mocht zeker niet geklaagd worden.

Dag 7: Chasseradès – Le Bleymard

Stalkerige insecten en koppige steenezels

Nog 102 km te gaan – 29.690 stappen gezet (23 km, waarvan 18 km op de GR 70) 

537 m gestegen, 638 m gedaald

Chasseradès (1165 m) – Goulet (1415 m) – Les Alpiers (1186 m ) – Le Bleymard (1069 m)

De dorpjes worden steeds Fransklinkender en op deze etappe beginnen de landschappen echt te hinten naar de nakende bergen. Voorlopig is het echter nog vooral door de bomen gluren, tot bijna aan het einde. Desondanks zouden we op de 7de dag op de GR opnieuw een hoogterecord breken, dit keer naar de 1415 meter. Het had nog hoger gekund, maar daarover hieronder meer.

Een hoge brug en een hoge top

Voor we ons aan de gestage klim (en afdaling) richting de Goulet konden zetten, wachtte er nog een ander hoogtepunt van de GR 70 op ons. Eerder zagen we al een spoorwegviaduct in Arquejol, maar deze van Mirandol is pas echt indrukwekkend. Al na een paar honderd meter nadat we Chasseradès verlieten, zagen we het impressionante bouwwerk tevoorschijn komen. Meer dan 120 meter lang en 30 meter hoog doorkruist het kleine dorpje met z’n kronkelende, dalende straten.

De GR geeft eerst een bovenaanzicht en vervolgens, wanneer we richting Mirandol dalen, wandel je eronder. Pas dan ervaar je de hoogte en vooral de verwevenheid tussen viaduct en dorp. Wat de mens vermag kan soms even indrukwekkend zijn als wat de natuur vermag. En de mens die de natuur letterlijk overbrugt is in dit geval heel speciaal.

De spoorlijn zou nog een tijdje naast ons lopen, tot we stilaan het open landschap verlaten en richting bos trokken. Daar wachtte een aanzienlijke klim op ons, gelukkig wel met voldoende schaduw. Eens aangekomen op het plateau van de Goulet volgde een kleine anti-climax. De GR de pays richting top moet ons ontgaan zijn, en dus bleef het bij de open ruimte die deels leek te fungeren als parking.

Een spookdorp en stalkers in het bos

Op deze dag was er, na het ontbijt, nagenoeg niemand meer te bespeuren, op een dorpeling na. Pas bij onze aankomst in Les Alpiers en Le Bleymard zagen we opnieuw medemensen. Dit was ook het geval in het bos dat we in de volgende passage moesten doorkruisen. Het was er zelfs zo kalm dat we een letterlijk spookdorp bezochten. Serreméjan was ooit een klein gehucht, maar door de veranderende economische activiteit waren dit soort afgelegen, rudimentaire verzamelingen huizen ten dode opgeschreven. De depopulatie in deze regio is wel degelijk een probleem, maar ik heb een klein vermoeden dat de voormalige en laatste inwoners van Serreméjan een punt hadden.

Want hoewel we geen mens tegenkwamen, hadden we wel degelijk gezelschap. Alleen was het nogal ongewenst. In de passage na het spookdorp, en vooral bij het afdalen na een instagramwaardige hoop boomstammen, werden we achtervolgd door een zwerm vliegen. We hadden elk een 40-tal rondom ons die een zoemend concert rond onze hoofden gaven. En eens het bos uit, en de open weg op, waren het sprinkhanen die manisch alle kanten uitsprongen, met hun rood-, blauw- of grijsgekleurde vleugels. Af en toe sprong er ook eentje onze richting uit, tegen lijf en benen. Maar het was te verkiezen boven het stalkerig gedrag van de vliegen.

Het bos had nog een laatste verrassing. Terwijl het landschap zich meer en meer begon bloot te geven, was er nog een kleine zij-uitstap naar de bron van de Lot. De Lot stroomt 489 km, waarna het in Aiguillon in de Garonne stroomt. Hier is het echter een klein plasje, dat later, in Les Alpiers al ietsje uitgebreider zal overgestoken worden. De jonge Lot vergezelde ons op weg naar het gelijknamige dorpje, terwijl de bergen van de Lozère dichter en dichter kwamen.

Zicht op de bergen

Vooraleer we aan onze eindbestemming komen, arriveren we dus eerst nog in Les Alpiers, op een kleine 2 kilometer van Le Bleymard. Dit gehuchtje beschikt over een hele hoop vakantiehuizen. Wij werden verwelkomd door een hele resem kippen en de eerder omschreven sprinkhanen. We besloten hier nog even een frangipane te nuttigen, vlakbij een eeuwenoud en geërodeerd kruis. En dan volgt nog een laatste afdaling.

Tijdens die afdaling zien we helaas dat mens en natuur wisselend samengaan, waarbij we mistroostig door het gerooide bos wandelen dat ooit de helling moet gesierd hebben. Le Bleymard zelf is een gezellig dorpje en z’n Carrefour Express is een Walhalla na de vaak overprijsde lokale winkeltjes van de voorbije dagen.

Op de picknickbank die enkele meters van de ingang stond deed ik een praatje met een medewandelaar uit Dijon, die duidelijk geen fan was van zonnecrème. Daar waar de jonge vrouwen in Cheylard nog dachten dat Sara en ik Duitsers waren, dacht deze man dat ik een Canadees was. Mijn Frans was duidelijk nog niet accentloos, maar ik maakte wel vooruitgang. Hij ging echter nog verder naar de Lozère. Aan de andere kant van de bank zat een Italiaanse vrouw in wieleroutfit te zuchten boven haar kaart, terwijl ze bedachtzaam van een droge worst at. Ze inspireerde ons in ieder geval om de smeltgrage geitenkaas de volgende dag in te ruilen voor de befaamde plaatselijk saussicon.

We zetten nog even door naar de gezellige dorpskern, waar we aan het kerkje nog even samen een tekening maakte van het plaatselijke gemeentehuis. Kort daarvoor waren we nog enkelingen tegengekomen die nog naar de Mont Lozère wilden wandelen. Het was een bizar Duits koppel met een ezel. Zij sprak hardnekkig Duits tegen Sara, hoewel zij enkele keren duidelijk maakte dat ze de taal niet machtig was. En hij negeerde mijn juiste aanwijzingen om via de GR naar de Lozère te geraken.

De accommodatie

Na de korte verkenning van het dorp en de pauze aan de Carrefour, trokken we richting La Remise, waar onze hotelkamer ons haast deed smelten van plezier. La Grande Halte was duidelijk al enkele tussenstops geleden en La Remise leek misschien wel de perfecte halte te worden. Dit werd enkel bevestigd door de heerlijke douche en later de geweldige restaurantervaring.

Het eten

Een slaatje met een soort van kaasbroodje. Stoofvlees met rijst. De obligatoire kaasschotel. En als afsluiter een peren-chocoladecrumble. Het eten was lekker en we dronken een wijn uit de Cévennes. Het was weliswaar een bijzonder gegeven, gelet op onze onfortuinlijke ervaring van de dag ervoor, dat rondom ons twee mensen kwartel bestelden. De eerste, een vrouw van in de vijftig, leek ook maar weinig raad mee te weten. Maar de tweede, een jongen van om en beide 10 jaar (?)(!) was duidelijk een pro. Jong geleerd is oud gedaan.

Dag 6: La Bastide-Puylaurent – Chasseradès

Kloosters en blokhutten

Nog 120 km te gaan – 27.430 stappen gezet (21 km, waarvan 11 km op de GR 70) 

381 m gestegen, 235 m gedaald

La Bastide-Puylaurent (1016 m) – La Mourade (1308 m) – Chasseradès (1165 m)

Notre Dame des Neiges

La Grande Halte scoorde punten bij het ontbijt. Naast de usual suspects (hard wit brood, 1 croissant, een beetje yoghurt, koffie, confituur en fruitsap) was er ook hesp en kaas. Onder normale omstandigheden zou dit niet meer zijn dan evident beleg, maar de voorbije dagen leerde mij dat het ontbijt hier geen vanzelfsprekendheid was. En dus genoot ik van de gezouten ham, wetende dat het waarschijnlijk de uitzondering op de regel zou blijken.

Omwille van de korte etappe, een goede 12 kilometer, opteerden we om tegen een comfortabel tempo naar de Notre Dame des Neiges te wandelen. Dit klooster neemt een prominente plek in Wandelen met een Ezel in de Cevennen in. Stevenson, een overtuigd protestant, was aanvankelijk niet echt enthousiast om zich richting dit klooster te begeven, maar werd er hartelijk ontvangen. Nochtans ging hij met een zwaar gemoed:

I have rarely approached anything with more unaffected terror than the monastery of our Lady of the Snows… fear took hold of me from head to foot.

Hij werd bij aankomst opgewacht door broeder Apollinaris, en hoewel het trappistenklooster normaal gezien in stilte was gehuld, waren de broeders door omstandigheden wel toegestaan om tijdens het eten te converseren. Verder kreeg  hij onder andere nog een rondleiding van de Ierse deken Michael O’Callaghan.

Sinds het bezoek van Robert Louis Stevenson is er veel veranderd. Het klooster brandde in 1912 af en werd volledig heropgebouwd. Daarnaast is ook de levenswijze, en misschien ook de zuivere geest, binnen het klooster gewijzigd. De monniken zijn niet meer gehouden aan stilte. En van de warme welkomst is er ook niet veel meer te merken, hoewel onze oorspronkelijke instelling ongetwijfeld positiever was als deze van Stevenson.

Van gastvrijheid was niet veel te merken. Er was een vage uitleg over een film en vooral veel focus op de boutique, waar producten, zoals wijn, bier en boeken, tegen een niet al te scherpe prijs te vinden waren. Maar het was ook niet al slecht. De vaten waarin de plaatselijke wijn wordt bewaard waren indrukwekkend en ook het plaatselijke kunstwerk, waarbij een kunstenaar zand had verzameld van de oevers van de Loire, inclusief de zijrivieren, was ook best boeiend. En natuurlijk, waarvoor we kwamen, het landschap was mooi. En dat zou enkel nog verbeteren.

Naar de eerste top

Van het klooster keerden we terug naar La Bastide, waar we even op een bankje genoten van het goede weer en een zure appel. Vandaag zou de tocht een goede drie uren duren en de weersomstandigheden waren ook een pak gunstiger. Vandaag zouden we een kleine klim doen die ons naar het hoogste punt tot nog toe zou brengen, La Mourade. Het witte, zanderige pad leidde ons doorheen een mooi, glooiend landschap met groene heuvels, waar de vergezichten steeds toenamen. Het was de ideale plek voor een picknick, met lekkere maar door de zon snel smeltende geitenkaas.

Helaas was de eerste top die naam waard een beetje van een anticlimax. Want onze GPS situeerde het op een plek waar we enerzijds door de bomen en anderzijds door de technologische vooruitgang geen toegang tot hadden. Er was hier namelijk een resem windmolens gebouwd, waardoor de toegang afgesloten was met verbodsborden en hekken. Wij konden dus niet anders dan onze eerste top aan ons laten voorbijgaan en genieten van de (slag)schaduw.

Gisteren was het het geknetter van de hoogspanning die ons Twin Peaksgewijs vergezelde, vandaag was het het gezoem van de windmolens, als een enorme dampkamp boven ons hoofd. De wandenlaar zou zich druk kunnen maken over het verpesten van zijn of haar natuurervaring, maar Stevenson was ook getuige van de uitbreiding van het spoorwegnetwerk doorheen het landschap. Qua esthetiek hadden de gewiekte reuzen wel iets, voor even weliswaar.

Dalen naar Chasseradès

Vanaf dat punt was het enkel nog maar dalen door bosrijk gebied met af en toe zicht op de al even beboste heuvels in de verte. We dalen af naar Chabalîer, een klein gehuchtje waar we worden opgewacht door de beeltenissen van een houten Modestine en een vreemdsoortige vogelverschrikker die ons de weg wijst. Die weg leidt naar de jonge Allier, een rivier die op dat punt nog niet meer is dan een zelfzekere beek.

Niet veel later kwamen we aan in Chasseradès. De eerste indruk deed Noord-Amerikaans aan, met naaldbomen en grote blokhutten. Daarna volgde voor een kilometer het grote niets. We volgden een baan, maar kwamen weinig tot geen volk en al helemaal geen huizen tegen. Uiteindelijk zagen we dan toch ons hotel, waar de banken bezet waren door enkele gezinnen en fietsers. We wandelden dus nog even door naar het 12de eeuwse kerkje, waar het heerlijk rusten was na een rustige, aangename wandeldag.

Afscheid en kwartelfoltering

Dit kerkje was een goede gelegenheid om het betere (en minder goede) tekenwerk boven te halen. We namen hier ook afscheid van het koppel uit de Provence, die we op de noodlottige eerste table commune hadden ontmoet en tijdens de tweede groepsmaaltijd beter leerden kennen. Daarna hadden we nog enkele keren gesproken onderweg. Chasseradès was hun eindhalte. Het was fijn dat onze paden waren gekruist. En opnieuw was ik blij dat ik wel de hele wandeling kon doen. Door de kortere etappe was het mogelijk dat we bepaalde gekende gezichten niet meer zouden terugzien en andere metgezellen zouden ontdekken. Het wandelgezelschap was even veranderlijk als het landschap.

Maar de kortere etappe gaf ons ook de mogelijkheid om tijd te nemen om te rusten en te genieten. Dat deden we met een boek en aangepaste drank. Ik koos voor La Stevenson, een plaatselijk blond bier. Het was vandaag ook letterlijk een overgangsetappe. We zaten tussen de groene bossen van de Gévaudan en de toppen van de Lozère, het dak van onze reis. Vandaag gingen we tot 1300 meter. Morgen zouden we naar de 1400 gaan. En de dag erna volgde de moederberg, de Pic de Finiels. Maar dat was voor later. Nu was het vooral genieten van het lokale biertje, de zon en het uitzicht op de groene heuvels.

Het grootste avontuur speelde zich waarschijnlijk af tijdens het avondeten. We kregen zowaar 5 gangen in plaats van de gebruikelijke 4. Eerst een heerlijke roomsoep, vervolgens een paté en dan… kwartel. Noch Sara noch ik hadden ooit al kwartel gegeten. Bijgevolg wisten we niet goed hoe het gevogelte te lijf te gaan. Ik koos ervoor om alles zorgvuldig af te schrapen, Sara heeft het beest verhakseld. Blijkt dat je die dingen moet afbreken, knabbelen en zuigen. Gelukkig kon het beest geen twee keer sterven.

Daarna volgde nog de gebruikelijke schotel met kaas en de rode vruchten met ijs. De vraag rees dan ook of we niet het verkeerde menu hadden gekregen, aangezien de meeste mensen rondom ons een pastaschotel kregen. Het was dan ook spannend of we de rekening de volgende dag niet letterlijk gepresenteerd kreeg.

Het verblijf

Hotel de Sources is goed gelegen, gezellig en net. Een leuk verblijf zonder al te veel franjes.

Het eten

Zie boven.

Nismes: Een totaal andere omgeving

Deze wandeling van 14,5 km werd op de website van toerisme Wallonië aangekondigd als een mentale reis naar het Zuiden van Frankrijk. Misschien is het onze eigen heimwee na de prachtige wandeling die we daar vorig jaar deden, maar waar het eerst op enig hoongelach werd onthaald, werd met elke stap duidelijker dat het meer was dan een promopraatje. Deze pittige uitstap brengt je inderdaad even in een totaal andere omgeving, en gaf ons alvast een echt vakantiegevoel.

Nismes naar Dourbes

We zouden vandaag 4 van de 8 deelgemeenten van Viroinval zien. Ons startpunt Nismes was al tamelijk charmant, maar dat zou al verbleken bij onze doortocht door Dourbes. Maar eerst moesten we al een flink stuk van de wandeling afleggen. Het begon langs de weg, waar ik getrakteerd werd op twee kleine hagedissen. Meteen goed om de toon te zetten. Al snel gaat het door een bos, dat eerst nog langs de met chiro- en scoutstenten bezaaide weidelanden kronkelde.

Eens het echt door het bos ging begon het pad te klimmen, iets wat het nog enkele keren zou doen. Dat merkte ook een fietser, die hoopte dat zijn elektrische fiets hem naar boven zou stuwen. Helaas kwam hij door de vele stenen vaak tot stilstand en moest hij ietwat gelaten even de strijd staken. Het pad werd breder en al gauw waren we uit het bos en kondigde Dourbes, het tweede dorpje zich aan.

DSC09828

Eerst gebeurde dit via een collectie houten huisjes, waarvan we niet wisten of het nu een bungalowpark was of gewoon de plaatselijke bouwstijl. Maar in het dorpje werd al duidelijk dat men hier toch koos voor een grijze baksteen, die we ook in de andere dorpje aantroffen. Dourbes was charmant, maar helaas werden de beloofde picknickbankjes al ingepalmd door mensen die zich vlakbij hadden geparkeerd.

Avontuur naar de Haute Roche

Ik had op de kaart gezien dat er een kasteelruïne in de buurt was. Aanvankelijk dachten we dat we een steil steenpad moesten nemen, tot ik vol enthousiasme iets verder een bospad zag. De eerste tientallen meters waren best te doen, maar dan werd het zo steil dat je zonder de houvast van de bomen, die steeds zeldzamer werden, af en toe naar beneden schoof. Sara en haar kersverse Lady Journey-schoenen hadden er minder last van. Misschien was ik met mijn lengte, gewicht en het feit dat ik de rugzak droeg in het nadeel. Ondanks mijn beperkte klautertechniek geraakte ik toch naar boven, waar duidelijk werd dat het kasteel privé-eigendom was. Het werd helemaal puffen als we ook nog eens constateerden dat er een minder steil wandelpadje vanuit het dorp vertrok. Het was in ieder geval het uitzicht wel waard.

Picknick aan het water, uitkijkpunt en een bijzondere rotsformatie

Het gebrek aan bankjes werd alvast gecompenseerd door een heerlijke plekje aan de Viroin, de plaatselijke rivier. En zoals dat vaak gaat na een lunch ging het daarna vrij hard omhoog, opnieuw door bosland, om dan te dalen naar een plateau met een geweldig uitzicht. We passeerden ook nog een steengroeve, waarna we niet veel verder de Viroin overstaken via de spoorwegbrug.

Daarna volgde weer een nieuwe type bos, met meer kronkelende begroeiing en eventjes zelfs met wat trappen om de steilte te compenseren. Het uitzichtpunt La Roche Aux Faucons was dan weer net iets minder spectaculair dan de tegenhanger in Luik. Maar het beste moest nog komen. De Fondry de Chiens is een erosiegat dat ontstaan is door de erosie van de kalksteenformatie. Het is bovenaan al indrukwekkend en via een padje, dat gelukkig wat soepeler wandelt dan dat naar de ruïnes van de Haute Roche. De aanwezigheid van parkeerplaatsen zorgde voor opvallend veel volk, en dus bleven we niet te lang plakken. Het was daarna nog maar een goede tien minuten voor we opnieuw in het centrum van het mooie Nismes kwamen.

Een vreemd museum en een van de mooiste dorpjes van Wallonië

We besloten nog wat van de streek te genieten. Eerst door een bezoek aan het museum Malgré-Tout, een archeologiemuseum dat een ietwat bijzonder insteek heeft. Geen werktuigen en scherven die in de regio gevonden werden, maar een tentoonstelling over speerwerpers en over de menselijke evolutie. Oh, en in de tuin ook nog replica’s van hutten en tenten. Op zich wel eens fijn om te bezoeken, maar toch goed dat het gratis was met de museumpass. (Zo wordt die ook nog eens gebruikt)

Wallonië telt ook een netwerk van mooie dorpjes die verzameld zijn onder de niet echt verrassende naam Les Plus Beaux Villages de Wallonie. Een daarvan ligt niet ver van Nismes, met name Vierves-sur-Viroin. Het eerste wat je ziet is het indrukwekkende kasteel, dat vandaag in privé-bezit is. Een korte wandeling van anderhalve kilometer brengt je door het hart van het charmante dorpje. Het is inderdaad niet moeilijk in te zien waarom Vierves deze titel heeft gekregen.

 

Dag 4: Langogne – Cheylard L’Evêque

Het beest van de Gévaudan achterna

Nog 157 km te gaan – 22.820 stappen gezet (18 km, waarvan 14,6 km op de GR 70)

331 meter gestegen, 213 meter gedaald

Langogne (915 m) – Cheylard L’Evêque (1126 m)

Het bos van het beest

Deze 4de dag op de Chemin de Stevenson was een kortere, maar daarom niet minder interessante etappe. Het was wel een waar de nodige voorzorgsmaatregelen moesten getroffen worden, aangezien men regen had voorspeld. Gelukkig bleef het bij ‘wat regen’. Enkel bij ons vertrek in Langogne en een klein beetje bij onze aankomst in Cheylard regende het echt. In onze startplaats deden we ons nog te goed aan lekker brood en lokale schapenkaas, kwestie van onze maag goed gevuld te houden.

Onze wandeling zou ons voornamelijk in de bossen van de Gévaudan houden, daar waar in de 18de eeuw werd gejaagd op het verschrikkelijke Beest. Tot op de dag van vandaag weet men nog steeds niet goed of het nu over een monsterlijk grote wolf ging of dat er iets anders aan de hand was. Maar het hield de lokale gemeenschap sterk bezig, zeker omdat er meer dan honderd slachtoffers vielen. Uiteindelijk zou zelfs Lodewijk XIV zijn beste jagers sturen, maar zonder al te veel succes. In 1767 werd de kandidaat-wolf gedood door de plaatselijk Jean Chastel, al was hij volgens sommigen misschien mee het brein achter de aanvallen.

Het is niet moeilijk voor te stellen welk schrikeffect de terreur van de Napoleon onder de wolven, zoals Stevenson hem doopte, moet teweeggebracht hebben. Vandaag de dag zijn er gelukkig geen wolven meer en de koeien zitten veilig achter prikkeldraad. Ook daar ging er dus geen enkele dreiging van uit. Maar ook zonder de dreiging van wolven en andere roofdieren was de tocht door het bos een hele ervaring. Vooraleer we op dat punt kwamen, was er nog een klein stuk in dezelfde geest als de dag ervoor.

Een praatgrage metgezel

Net voor Saint-Flour-de-Mercoire kruisten we het pad met de man die we eerder vlak na Saint-Martin-de-Fugères op dag 2 hadden gespot. Het was de man uit Bordeaux met de wandelstokken en het stevige wandeltempo. Hij was blijkbaar meer een man van de impro. Dat zou later onder andere blijken toen hij in Cheylard aankwam en moest vaststellen dat er nergens geen eten te kopen was en hij nog een goede 20 kilometer moest wandelen tot zijn eindpunt. Zijn doel was namelijk om zo snel mogelijk in Florac te geraken en daar te kajakken.

Hoewel ik mijn uiterste best deed om Frans te spreken, schakelde hij, zoals dat vaak gaat, meteen over in het Engels, wat hij trouwens zeer goed sprak. Voor een groot deel van de wandeling was hij onze metgezel, of beter gezegd de mijne. Want met zijn carbonwandelstokken haalde hij een nogal stevig tempo, en Sara, die nochtans zelf op het vlakke niet te onderschatten is, liep af en toe, al dan niet bewust, een metertje achter ons.

Zij zou dit later steken op het feit dat ze de rugzak moest dragen. Het was relatief warm, maar het regende ook, waardoor mijn t-shirt onder mijn jas helemaal klam van het zweet was. Om tijdens de droge periode wat te verluchten, had zij de rugzak overgenomen. Ondanks mijn galant aanbod, tot 3 maal toe, om deze over te nemen, maar Sara bleef op haar beurt galant. Al vatte ze wel het plan op om de mythe te creëren dat ze, zoals Modestine, als lastdier wed gebruikt terwijl ik vrolijk een praatje sloeg. Haar onversaagdheid om de rugzak te blijven dragen leverde haar wel de erenaam Victorine op.

Het bos zelf was gevarieerd. Geholpen door de redelijk mistige en regenachtige dag was het zelfs een tikkeltje mysterieus, met oude kronkelende bomen. Het hoogtepunt was waarschijnlijk een passage met grote met mos bedekte rotsen. Het deed mij met enige heimwee denken aan mijn vrijgezellenweekend, dat geheel volgens de geest van de auteur werd doorgebracht in de prachtige natuurlijke omgeving van het Luxemburgse Mullerthal. Maar de atmosfeer was hier toch enigszins anders.

De gespreksonderwerpen waren redelijk divers. Het ging uiteraard over Stevenson en diens wandeling, waarbij het een constante was dat de meesten eigenlijk niet zoveel afwisten over onze impliciete gastheer. Maar het ging ook over geschiedenis, over wandelervaringen, over België, over het duikersexamen die de man in Luxemburg moest afnemen en over de drang naar snelle informatie in het digitale tijdperk. De tijd vloog voorbij op deze reeds relatief korte etappe.

Stevenson is de weg kwijt

Op voorhand had onze gids ons gewaarschuwd voor dit stuk, omdat het moeilijker te navigeren zou zijn. Dit kwam misschien wel door de eigen ervaring van Stevenson, die hier nodeloos lang heeft moeten zoeken naar het juiste pad. Stevenson liep compleet verloren in het bos, tot hij in het kleine gehuchtje Fouzillic kwam. Helaas ging hij van daaruit verkeerd en kwam zo terecht in Fouzillac, nog verder van Cheylard. Uiteindelijk moest hij de nacht doorbrengen in het donkere bos. Vandaag zijn het nog steeds, zoals in zijn tijd, kleine gehuchtjes met een huis of drie en wat vee. Het zorgt ervoor dat je niet de snelste noch de meest logische weg volgt.

Na deze passage en een kleine daling door een laatste stukje bos, kwamen we vergezeld van wat regen aan in Cheylard l’Evêque, een plekje waar normaal gezien 68 mensen wonen en met een 30-tal huizen. Dat betekende dus dat elke dag in het hoogseizoen de aanwezige bevolking met bijna 50% toenam. Helaas was door ons stevig tempo onze gîte nog niet open en was er ook niet meteen een schuilplaats of afgedekte picknickplaats.

Le Cheylard

En dus zochten we even onderkomen in het plaatselijke kerkje, net als onze metgezel en wat andere wandelaars. De meesten onder hen gingen vandaag nog wat verder wandelen. Sara moest haar schroom wat overwinnen om in een kerk te eten, maar het was wel een droge en een aangename plek om je maaltijd te nuttigen en te rusten. En de schapenkaas die we die ochtend hadden gekocht smaakte eveneens.

Om de tijd de doden klommen we ook nog even naar de Notre-Dame des Tout Graces, waar een klein, steil padje middenin het dorp naar vertrok. De kapel, opnieuw met een Mariabeeld bovenop het gebouw, torende boven het dorpje uit en het grijze weer zorgde voor een mistroostig maar eveneens mooi vergezicht. Het was en perfecte plek voor wat contemplatie, over de dag en over het vervolg van de reis.

Omstreeks half drie konden we dan onze opwachting maken in Au Refuge du Moure, een gezellige en authentieke plek, middenin het dorp, en voor wie het grotere plaatje bekeek, middenin het bos. Door het vroege uur hadden we tijd te over om te lezen, te schrijven en van de plaatselijke geneugten te proeven. Sara ging voor een warme chocomelk en ik koos het lokaal gebrouwen artisanale biertje van de brasseurs du Sornin. Daarna konden we op ons gemak douchen en nog wat luieren in bed. Een echte snipperdag.

Nadien kregen we onze tweede table commune voorgeschoteld. De setting was beter en het gevoel dus ook. We zaten met z’n zessen aan onze tafel, met onder andere het koppel uit de Provence van de eerste gemeenschappelijke maaltijd en twee nieuwe gezichten. Het gesprek was hartelijk en mijn reserves na de eerste ervaring waren verdwenen. De sleutel tot een goed gesprek in een taal die ik niet zo machtig ben was duidelijk de schroom, of beter gezegd het laten vallen van de schroom. Na enkele dagen lukte dit al duidelijk beter. Op deze manier kreeg je het gevoel deel uit te maken van een lichting wandelaars, een wandelgemeenschap als het ware.

Verblijf

Een heel gezellige gîte. Volgens ons boekje moesten we een wc delen, maar we genoten toch van een ‘en suite’

Eten

Een heerlijke sla met o.a. ei, een heel lekkere toast en stukken vlees die ook lekker waren maar die we niet helemaal konden thuisbrengen. Het hoofdgerecht was een varkensstoofpotje met chorizo, olijven en rijst, de kaasschotel en een amandel-peer-carameltaartje.

Dag 1: Le Puy-en-Velay – Le Monastier-sur-Gazeille

Onderweg naar de weg van Stevenson

Nog 225 km te gaan – 32.702 stappen gezet (26 km, waarvan 19 km op de GR 70)

534 meter gestegen, 236 meter gedaald.

Le Puy-en-Velay (625 m) – Coubon (633 m) – Le Monastier-sur-Gazeille (930 m)

De weg naar Compostella

Eindelijk wandelen. Genieten van de vrijheid die de benenwagen met zich meebrengt. De wetenschap dat elke stap je verder leidt van startpunt A en dichter brengt bij eindpunt B, zonder dat er een hoe en een wanneer hoeft te zijn. Maar elke goede wandeling begint met een goed ontbijt, dat dient als een fond om enkele uren te kunnen wandelen zonder dat de maag begint te rommelen en de benen verslappen.

Hotel Bristol scoorde op dit vlak goed. Het pure Franse ontbijt, waarover later meer, werd hier uitgebreid met verschillende soorten kaas, hesp, fruit, ontbijtgranen, verse yoghurt en platte kaas. En daarnaast appelsiensap, appelsap en een hele resem warme dranken die via een handig en gebruiksvriendelijk apparaat konden worden gescoord.

Onze bagagetransfer had dan weer een duidelijk voordeel. Het bespaarde ons enkele kilo’s op de rug en bij eventueel regenweer konden we ’s avonds rekenen op een gegarandeerd droge outfit. Maar het had ook enkele verwaarloosbare nadelen. Ten eerste is het handig om alles bij je te hebben. In het verleden heb ik wel al eens een shirtwissel gedaan tijdens een wandeling, voornamelijk na een regenbui bij een redelijk hoge temperatuur. Dan durft je t-shirt wel eens natter te zijn van het zweet dan van de regen zelf. Ten tweede werkte onze maatschappij, Malle Postale, volgens de afspraak dat de bagage telkens ten laatste om 8 uur moest klaarstaan, waardoor uitslapen er niet meteen inzat. Later zou blijken dat mijn wankele slaappatroon dat laatste sowieso onmogelijk maakte.

DSC07742

Het duurde niet lang om Le Puy, hoe mooi ook, achter ons te laten en ons te begeven op boswegen, zandwegen en kiezelpadjes. Voor een groot deel zouden we vandaag een stuk van de weg naar Compostella volgen. Heel wat enthousiastelingen waren vroeger dan ons op pad, maar zouden al snel onze achterkant zien. Onze benenwagens hebben namelijk heel wat PK. Onze eerste metgezellen waren een man en vrouw die al binnen de eerste 300 meter van elkaar gescheiden waren. De man liep een goede dertig meer voor zijn vrouw uit, die er niet bijster enthousiast uitzag om deze tocht aan te vatten. De tweede collega-wandelaar die we inhaalden was misschien nog opvallender. Op een bospad bezaaid met stenen, wat het klimmen wat bemoeilijkte, passeerden we een gezettere man met bril en baard, die naast zijn rugzak ook nog een plastieken zak in de hand had. Bij het passeren was het niet meteen mogelijk om te zien wat hij precies vervoerde, maar echt praktisch kon het in ieder geval niet zijn.

Katten van de Cevennen

Het pad bracht ons al snel naar kleine gehuchten à la L’Holme en L’Herm en dorpen als Coubon, waar een jonge Loire stroomt in de richting van een ruïne. In Vlaanderen zouden de meeste van deze gemeenten in een veel groter geheel zijn opgenomen. Vele dorpjes en gehuchten, bestaan maar uit een paar straten of huizen. Maar dit is een dunbevolkte regio, met gespreide bewoning en beschaving. En dus hebben sommige plekken met minder dan 100 inwoners toch een mooi gemeentehuis. Het moet vreemd zijn om burgemeester te zijn terwijl je ook een van de 77 dorpelingen bent, al zal het wel een pak makkelijker zijn om de vinger aan de pols te houden.

Waarschijnlijk was het op de eerste wandeldag vooral pastoraal, met zachte glooiingen die versierd zijn met balen stro, her en der een hut en wat koeien in de verte, of dichtbij, veilig achter een prikkeldraad. Hoewel, de beboste heuvels die voortgekomen zijn uit vroegere vulkanen en erupties zijn waarschijnlijk eerder pittoresk. Misschien is het ook weer niet zo eenvoudig om landschappen te categoriseren en waarschijnlijk is het ook overbodig en tijdverlies. Wat zeker is, is dat de Velay een streek is waar het goed vertoeven en wandelen is. Net voor we nog kort een bos induiken, krijgen we een laatste panorama van le Puy-en-Velay aangeboden. Het gaf ons nog een mooi zicht op de stad en haar vier prominente ijkpunten in het landschap, de kathedraal, de kerk op de rots, de Rode Madonna en nog wat verder het kasteel van Polignac.

Er boden zich ook spontaan fotoreeksen aan. Net voor het dorpje Volhac werden we opgewacht door een aanhankelijke zwart-witte lapjeskat. Ondanks onze affectie voor katten, hebben de dieren die we onderweg tegenkomen vaak de neiging om eerst nieuwsgierig te staren om vervolgens, wanneer je een poging onderneemt hen te strelen, angstig te gaan lopen. Deze miauwende aandachtzoeker kronkelde zich echter tegen mijn been aan en volgde ons een aardig stukje. Het gaf ons het idee om zoveel mogelijk katten te fotograferen, in de hoop om voldoende poezendiversiteit te hebben voor de kalender Katten van de Cevennen. Met 12 wandeldagen te gaan, en een goed begin, was dat geen loze ambitie. Maar niet elke kat is even aanhankelijk als deze. Het zou nog spannend worden.

Een ander terugkerend fenomeen op deze eerste wandeldag was het kruisbeeld. Tussen Le Puy en Le Monastier zagen we kruisbeelden van verschillende tijden, in verschillende materialen en in alle maten, vormen en stadia van erosie. In het eerste dorpje waar we binnenwandelden, Ours, stond er zelfs al meteen een 12de eeuwse stenen beeld. We zagen er nog een tiental. Het getuigde van dezelfde oude en doorleefde traditie die we gisteren ook al tijdens de processie zagen en bij ons niet meer te vinden is. Waarschijnlijk omdat we ook niet zoveel paden en wegen hebben waar er geen lint huizen staat. Katten van Stevenson. Kruisbeelden van Stevenson.

Nog niet de echte Chemin de Stevenson

Mijn gebruik van Stevenson is een tikkeltje onrechtmatig. Dit is wandeldag 1 maar in feite een proloog, aangezien de Schotse schrijver Le Puy-en-Velay redelijk snel links liet liggen en Le Monastier-sur-Gazeille duidelijk de startplaats is van zijn reis. Hij verbleef er namelijk een maand ter voorbereiding van zijn tocht door de Cevennen. Misschien zag de protestant het niet zitten om zo lang in Le Puy, een katholiek bolwerk te verblijven? In a little place called Le Monastier, in a pleasant highland valley fifteen miles from Le Puy, I spent about a month of fine days. Dat zijn de eerste woorden die neergeschreven staan in Een Reis door de Cevennen met een ezel. Onze beginplaats is dus niet meer dan een vlugge vermelding waard.

En toch is deze eerste wandeling ontegensprekelijk the real deal. De bospaden, de pastorale panorama’s, de dorpjes met oude kerken en nog oudere kruisbeelden. Het is geen verplicht nummertje en al helemaal geen beginstuk dat uit de toon valt. Toen we onze eerste wandelroute deden, Hadrian’s Wall Path, was dat wel het geval. Daar duurt het een goede 14 kilometer voor je Newcastle en z’n buitenwijken achter je laat. Maar hier zit je meteen in de natuur. En het beetje bebouwing dat je tegenkomt beperkt zich tot gehuchten met maximum 80 inwoners.

Een van die gehuchten was L’Herm. Het was, zoals dat met dit soort plekjes gaat, een verzameling huizen, ditmaal met een centrale waterplaats eraan toegevoegd. En, gelukkig voor ons, ook twee stenen bankjes. Een ideaal moment voor een middagpauze. Een van de meest weerkerende restanten van ons eerste trekavontuur samen, in Wales in 2008, waren de Parovita-koeken, crackers die voldoende energie geven, licht om mee te nemen, maar helaas niet al te veel smaak hebben, zeker niet als het een paar dagen na mekaar je hoofdbestanddeel is. Maar op deze eerste dag, op een bankje in L’Herm, was het welgekomen. En om het helemaal af te maken kregen we nog even het gezelschap van een wit-zwart-rosse lapjeskat. Nog tien te gaan.

DSC07794

Na onze pauze was het nog maar een goede 4,5 kilometer te gaan. De weg werd al gauw een grasweg en even wanen we ons zowaar op het eerder vermelde Hadrian’s Wall Path, met een muur die ons gedurende een goede kilometer gezelschap houdt. Ondertussen zagen we in de verte onze eindbestemming, een reeks huizen en straten waar je vanop die afstand weinig van kunt maken, maar die je toch met enig enthousiasme vervullen. Plaatsen zoals deze zou je in Vlaanderen amper aandacht schenken (hoewel, met z’n dorpskern en afwezigheid van lintbebouwing zou het wel een rariteit zijn), maar hier wordt het plots een place to be.

Le Monastier-sur-Gazeille

Le Monastier-sur-Gazeille was het type dorpje waar we schijnbaar nog enkele keren zouden passeren. Kleine straten, eeuwenoude huizen, her en der een kerk die al langer meegaat dan het gemiddelde dorp in eigen land. Hier gaat het over het klooster dat zijn naam heeft gegeven aan het dorpje. Gebouwd op de site van twee eerdere kerken, werd vanaf de elfde eeuw gewerkt aan deze kloosterkerk, die doorheen de eeuwen verschillende zusterkerken en kloosters aan zich zou binden. Na een gedeeltelijke instorting moest de kerk hersteld worden. Het kreeg daardoor ook een nieuw orgel, dat uit 1518 dateert en er als een stille getuige vandaag de dag nog steeds hangt. De macht van dit klooster nam echter af en het werd aan het einde van de zestiende eeuw aangesloten bij Cluny. Met de Franse revolutie werd het definitief ontmanteld. De trappartij die naar de imposante, authentieke Romaanse gevel leidt, vormde een welgekomen rustpunt na deze eerste etappe.

Volgens Tripadvisor had het kleine dorpje ook nog een interessant museum over volkscultuur te bieden. Het tweede deel klopte, min of meer, het eerste was voor discussie vatbaar. Het Musée des Croyances Populaires was een klein museum, gelegen in het plaatselijke kasteel, dat verschillende volksverhalen verzamelde en dit uitbeeldde aan de hand van lelijke maquettes met nog afgrijselijkere figuurtjes. The Usual Suspects passeren de revue, zoals vrouwen met lange witte jurken, duivels vermomd als dieren, feeën en trollen, maar ook bijzondere creaturen uit de Occitaanse cultuur. Het is duidelijk een werk van liefde en lange adem, maar de 5 euro die wordt gevraagd is misschien wel te veel van het goede.

DSC07805

Het verblijf

Na het bezoek aan het plaatselijke klooster en museum was het tijd om ons hotel, Le Provence, te gaan zoeken. Le Provence is al meer Frankrijk dan Bristol, maar kon ons minder charmeren. Het was een rustiek 2-sterrenhotel. Eerst werd ons, zeer toepasselijk, kamer 2 aangeboden, wat vreemd genoeg nog niet was opgemaakt. De slordige dekens konden nog een toevalligheid zijn, maar de volle vuilbak deed vermoeden dat er inderdaad iets was misgelopen. Met haar stoutste schoenen en haar beste Frans compenseerde Sara mijn lethargische deemoedigheid. Prompt was daar een upgrade naar kamer 4, met extra bed en veel meer beenruimte, al was de televisie nog steeds even klein als een groot uitgevallen tablet.

Het eten

Ook het eten was ietsje rustieker dan de naam doet vermoeden. Om te beginnen kregen we een flink stuk paté voor de kiezen, met twee minuscule, strategisch geplaatste augurken en een schijnbaar verloren geraakt blaadje sla. Het hoofdgerecht was tamelijk zout en zeer zwaar. Het vlees, een stukje varken, was ideaal qua grootte. Maar de hoeveelheid gnocchi die erbij werd geschonken was overdreven. Het leek een dubbele portie en de jongeman van het restaurant keek eerst bedenkelijk naar het halfvolle bord van Sara en nog verbaasder toen we de kaasschotel weigerde, nog niet goed wetend dat dat wel degelijk het derde deel van de standaard vier gangen is die men in demi-pension aanbiedt. Ik moest nog aarden aan de Franse keuken en eetcultuur. De pittige coupe tiramisu ging er nog net in.

Slotbeschouwing

En daarmee zat onze eerste wandeldag erop. We verlieten nog even het hotel om te genieten van de rust van het vallen van de avond. Eerst waren we op zoek naar de gedenksteen die het begin van de wandeling aanduidde. Ondanks instructies van onze reisgids en het internet hebben we hem nooit gevonden. We vermoeden dat deze is gesneuveld voor extra parkeerplek. Daarna zetten we ons op een bankje, vlak voor de église Saint Jean-Baptiste, wat Sara met haar tekenpotlood eerder op de dag had vereeuwigd in haar boekje. Daar in de verte staken silhouetten van heuvels af, in de richting waar we morgen zouden wandelen. De epiloog van de proloog of de proloog van de echte wandeling, het hangt er maar vanaf hoe je het bekijkt, was gedaan. Morgen kwamen we echt op het pad van Robert Louis Stevenson.

 

De RLS-Proloog: Lyon – Saint-Etienne – Le Puy-en-Velay

In het hart van de devotie (en Maria)

Nog 244 km te gaan – 12.151 stappen gezet (9 km)

De Route de Gorges de la Loire

We stonden relatief vroeg op voor een relatief goed maar prijzig ontbijt, om vervolgens rond 9 uur opnieuw naar Lyon Part-Dieu te keren. Door de werken duurde het langer dan normaal, met onderweg nog een verwarrende passage langs een dakterras die naar de opzichtige toren van het Radisson Blu Hotel leidt. Tussen Lyon en Le Puy-en-Velay, onze bestemming vandaag, ligt een goede 140 kilometer, het station van Saint-Etienne Châteaucreux en een grondverzakking de mij al enkele dagen bezighield.

De website van de SNCF, de Société Nationale des Chemins de Fer français of de Franse tegenhanger van onze NMBS, is vrij complex. Wie een zoekopdracht ingeeft krijgt meestal eerst het resultaat dat wordt aangeraden, dan eentje met de kortste reistijd, dan eentje met een wagen (waarover zodra meer) en dan in willekeurige volgorde nog wat verbindingen, alles zo min mogelijk chronologisch gepresenteerd.  De aangeraden autorit lijkt helemaal vreemd, wat het ook deels is. De SNCF en de TEC, de Franse busdienst, werken samen met Bla Bla Cars, een autodeelplatform met meer dan 70 miljoen gebruikers. Wie in dit geval van Saint-Etienne naar Le Puy moet en nog plaatsen overheeft op de achterbank, kan dus reizigers meenemen. Maar dit bood niet de zekerheid waar ik naar op zoek was.

Maar goed, de grondverzakking dus. Ergens op het treintraject was er door een zware storm schade aan het spoor, waardoor er geen treinen meer reden tussen Saint-Etienne en Le Puy. De verwarrende website sprak wel over een vervangbus en er was ons een kwartier gegund om het volledig uit te klaren. Op het scherm in het station verscheen de verbinding wel, maar ik had in mijn sprint richting het ticketautomaat niet gezien dat er een bus- in plaats van een treinsymbool stond. De trein was inderdaad vervangen, maar gelukkig waren mijn twee prematuur gekochte treintickets van 15 euro geldig.

Een privéfirma was ingehuurd om de lijn over te nemen, waarbij elk station ook een halte was en de chauffeur allerhande maneuvers moest uitvoeren om zich op de vaak weinig optimale parkings te keren. Onze treinrit, die normaal anderhalf uur zou duren, werd zo vervangen door een busrit van 2u35, langs kleine dorpjes als Bas – Monistrol, Chamalières-sur-Loire en Saint-Vincent le Château. Een groot deel van dit traject was in 2019 ook door het peloton van de Tour gereden, tijdens de rit van Saint-Étienne naar Brioude, doorheen het Centraal Massief, die gewonnen werd door de Zuid-Afrikaan Daryl Impey. De vele ronde punten waren versierd met fietsen, wielen en kunstwerken die verwezen naar de gele, groene en bolletjestrui.

De trage tocht richting de Velay werd enigszins gecompenseerd door het feit dat onze baan op een scenic route lag, de zogenaamde Route de Gorges de La Loire. Enkele rivieren zullen tijdens onze reis een rol spelen en de Loire is daar een van. Haar bron ligt op 1315 meter hoogte op de mont Gerbier-du-Jonc, een goede 40 kilometer ten zuidoosten van Le Puy in de Ardèche. Met haar 1012 km is ze de langste rivier van Frankrijk en voor ze uitmondt in de Atlantische Oceaan passeert ze nog door 11 andere departementen. Wanneer onze bus ons een blik gunt op de diepe kloven waar de Loire zich een weg door kronkelt, zien we dus een jonge rivier.  Eens Lavoûte-sur-Loire voorbij was het nog maar een goede twintig minuten wachten tot we eindelijk voet aan grond kon zetten. In totaal had onze tocht van Brussel naar Le Puy-en-Velay, weliswaar met twee tussenstations 7u15 geduurd.

Le Puy, een historisch bedevaartsoord

Ons grote geluk was misschien wel dat er telkens op 15de augustus, Maria-Hemelvaart of Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart, een processie doorgaat in Le Puy, met in de hoofdrol, jawel, een Zwarte Madonna. Het was een van de redenen om een dag vroeger te vertrekken en zeker vroeg genoeg in het stadje aan te komen. De link met onze thuisstad Halle was namelijk te interessant. Ook dat is historisch gezien een belangrijk bedevaartsoord met een lange traditie van Maria-devotie. En bovendien is “onze” Madonna ook zwart.

De Sint-Martinuskerk is pas sinds 1946 verheven tot basiliek door Pius XII, maar kent wel een lange geschiedenis. De toren is 71 meter hoog en werd in de 15de eeuw gefinaliseerd. De kerk had altijd een groot aanzien. Filips de Stoute, de hertog van Bourgondië, stierf in een herberg vlakbij de kerk, Karel V bezocht deze ooit en Hendrik VIII, koning van Engeland, schonk een monstrans, enkele jaren voor hij de Anglicaanse Kerk zou oprichten. Ook de Mariaprocessie kent een lang traditie en wordt reeds vermeld in een pauselijke Bul uit 1335 waarbij aflaten werden beloofd voor zij die vroom deelnamen aan de processie.

En dan is er nog de Zwarte Madonna van Halle. Het beeld zou door Elisabeth van Thüringen en via omwegen aan de stad geschonken zijn. In dit beeld zit Maria en geeft ze Jezus de borst. Volgens de legende komt de zwarte kleur door een miraculeuze redding van de stad, waarbij ze tijdens een belegering in 1489 door Filips van Cleef de kanonballen met haar mantel opving, waarbij gelaat en handen zwart werden van het roet. De echte reden is waarschijnlijk iets meer geaard in de realiteit en ligt waarschijnlijk aan het materiaal dat gebruikt werd en het resultaat van oxidatie of dampen. In ieder geval spreekt het, als een van de vijf overgebleven Zwarte Madonna’s in België tot de verbeelding.

Le Puy heeft geen basiliek maar een kathedraal, namelijk de Notre-Dame-du-Puy, met een al even rijke geschiedenis en een groot historisch belang. De bouw van de kathedraal zelf werd in de 13de eeuw afgerond. Net als de Basilique Fourvière in Lyon torent het boven de historische stad uit. Meer zelfs nog, het vergt een reeks trappen, die tot in het gebouw gaan om haar te betreden. En net als Halle is het een belangrijk oord voor pelgrims, waarbij de oorsprong teruggaat tot de vroege middeleeuwen. Binnenin is er een grote vulkanische steen, de zogenaamde Pierre de Fièvre of Pierre des Apparitions te zien, die volgens de legende helende krachten zou hebben. Een vrouw was op een dolmen gaan liggen nadat ze had gebeden tot de Maagd om haar te genezen. En zo geschiedde. Hier ligt de oorsprong van de Mariaverering in Le Puy. De Maagd van de Dolmen werd mettertijd vervangen door, jawel, een Zwarte Madonna.

Het oorspronkelijk beeld werd ook geschonken door een prominent historische figuur. Niemand minder dan Lodewijk IX, nadien geëerd als Lodewijk de Heilige, zou de Madonna in Ethiopische stijl geschonken hebben na terugkeer van zijn kruistocht. Ondanks de turbulente en vaak gewelddadige geschiedenis, werden de religieuze schatten, waaronder de Zwarte Madonna pas vernietigd tijdens de Franse Revolutie. Het huidige beeld is dus niet het originele beeld dat geschonken werd door Lodewijk de Heilige maar een replica uit de zeventiende eeuw.

Vandaag is Le Puy een belangrijke startplaats van een van de vier Franse routes die naar Santiago de Compostella leiden. De Via Podiensis komt net voor de Pyreneeën samen met twee andere wegen, deze uit Parijs en uit Vezelay, en vormt daar de befaamde Camino Frances, waarbij eens in Spanje er nog een vierde route, vanuit Arles, bijkomt. De Via Brabantica, die ook Halle aandoet, komt uiteindelijk uit op deze van Parijs.  Le Puy en Santiago zijn duidelijk al eeuwen met elkaar verbonden. Het zorgt ervoor dat je niet weet wie een mogelijke metgezel wordt op de Chemin de Stevenson en wie andere ambities koestert, grensoverschrijdend en spiritueel. Tenzij ze natuurlijk overduidelijk pronken met hun jakobsschelp of pelgrimsstaf.

We zouden de Zwarte Madonna die namiddag twee keer zien. Een keer in de imposante kathedraal, de weg ernaar toe versierd met vlaggen in de blauwwitte kleuren van de Heilige Maagd, en een keer tijdens de processie. Maar eerst zouden we op een heel andere manier een connectie maken met Maria. De skyline van Le Puy wordt namelijk gedomineerd door drie opvallende ijkpunten. Naast de kathedraal is er ook nog de Église Saint-Michel d’Aiguilhe, een kerk die op een vulkanische plug van 82 meter hoog is gebouwd en waar een gemotiveerde bezoeker 268 treden voor moet beklimmen.

De Rode Madonna

Het meest opvallende monument is ongetwijfeld de Rode Madonna, die vanop verscheidene plekken in het stadje te zien is en zowel kerk als kathedraal onder zich laat, pronkend op een vulkanische kegel van 132 meter, en dit op een hoogte van 757 meter boven de zeespiegel. Nadat het idee hem ter ore was gekomen via een priester, beslist Auguste de Morlhon, de bisschop van Le Puy, in 1853 om een commissie op te richten om te onderzoeken of en hoe men een standbeeld van de Heilige Maagd op de rocher Corneille kan bouwen. Niet veel later schreven zij een wedstrijd uit. Die werd in november van dat jaar gewonnen door ene Jean-Marie Bonnassieux. Eind 1854 werd begonnen aan het project, maar al snel merkte men dat men geld en materiaal te kort komt.

Dat werd opgelost in 1856, wanneer, na een smeekbede bij Napoleon III, het ijzer van 213 kanonnen die buit werden gemaakt tijdens de slag om Sebastopol in de Krimoorlog, goed voor 150.000 kilo materiaal, werden geschonken. Het beeld werd gegoten in het plekje Givors, in de buurt van Lyon, en vanaf juli 1859 werden de delen op de rots geïnstalleerd. Op 12 september 1860, 7 jaar na het gekke idee ontsproten was aan het geestelijke brein, werd het beeld ingehuldigd door bisschop de Morlhon in aanwezigheid van een massa van 120.000 pelgrims. Het moet in die tijd inderdaad een bijzonder zicht geweest zijn. Het was met z’n 16 meter hoogte (en zelfs 22 inclusief het voetstuk) 26 jaar lang het hoogste standbeeld ter wereld, tot het Vrijheidsbeeld in New York werd neergepoot. Het weegt in totaal 835 ton. Zelfs de arm van Jezus, die in de lucht wordt gehouden, weegt alleen al 600 kilo.

Wie dacht dat daarmee alles gezegd was over dit bijzondere beeld, wacht nog een aangename verrassing. De speciale connectie met Maria, directer dan in de kathedraal of tijdens de processie, ligt namelijk voor iedereen voor het grijpen. Voor slechts 4 euro kan je een ticketje kopen dat toegang geeft tot het omringende park en vooral tot de binnenkant van het standbeeld. Een wenteltrap brengt je in het hoofd van Maria en wie gemotiveerd is en geen last van hoogtevrees heeft kan nog via een ladder 3,5 meter hoger klimmen om zo via de doorzichtige kroon een 360 graden panorama van de Velay te krijgen. Ik heb maar een beetje last van hoogtevrees en aangezien ik al zo ver was geraakt, er 4 euro had voor betaald (en de vijf wachtenden achter mij verwachtten dat ik naar boven zou kruipen), genoot ik zelf ook even van het uitzicht, al waren de treden niet echt voorzien op de zool van een wandelschoen. Gelukkig geraakte ik met lijf en leden intact opnieuw uit het beeld.

De processie van het broederschap

Na het toeristische bezoek aan de Rode Madonna was het tijd voor een authentieke ervaring met de Zwarte Madonna in de hoofdrol. De historische binnenstad was volgehangen met luidsprekers, waardoor zelfs de meest cynische atheïst niet kon ontsnappen aan de misviering voorafgaand aan de processie, met bijhorende gebeden en koorgezangen. Sara en ik hadden ons strategisch op het stadsplein aan de mairie gezet. Rondom ons waren hoofdzakelijk oudere mensen verzameld, en aan de overkant stonden enkele militairen strategisch opgesteld. We hadden hen al eerder in de binnenstad zien patrouilleren. Zoals zo vaak voelt men zich net onveiliger door het machtsvertoon, maar net als met de koffer in Charles De Gaulle is het een teken van deze tijd.

Centraal in de processie bevindt zich een eeuwenoud broederschap,  la confrérie des pénitents blancs du Puy-en-Velay, opgericht in 1584, en in de eeuwen daarna een machtige actor binnen het religieuze gebeuren, onder andere door hun rol in de ziekenzorg. Ze waren zelfs zo invloedrijk dat hun kapel vandaag nog vlak naast de kathedraal ligt. Na een kort intermezzo tijdens de Franse Revolutie, waarbij het broederschap werd afgeschaft, werden ze in 1811 in ere hersteld. Tot op de dag van vandaag spelen ze een belangrijke rol in zowel de paasprocessie als deze op 15 augustus. Voor deze laatste halen ze enkel de witte gewaden boven, maar tijdens de processie op Goede Vrijdag kan je hen ook zien met hun witte kappen op.

Klokslag om 15u30 vertrok de massa aan de kathedraal. Niet veel later verschijnt het gezelschap, met achter hen de Zwarte Madonna, gedragen door vier zusters. Maar het bijzondere aan de processie was het vervolg. Het standbeeld werd gevolgd door een lange sliert toehoorders. Geen gekostumeerde folklore, geen geromantiseerde historische taferelen, geen praalwagens of toeters en bellen, maar gebeden en gezangen, gepreveld en gezongen door een divers gezelschap, verenigd in hun devotie voor de Maagd Maria, Zij die, zoals de priester eerder door de luidsprekers verkondigde, iedereen in haar armen sluit, de gelovigen, de ongelukkigen, de zondaars en ja, zelfs en vooral de ongelovigen.

Op zo’n moment is het zelfs voor een atheïst moeilijk om geen jaloezie te voelen voor de lotsverbondenheid en de samenhorigheid die de stoet uitstraalt, het vermogen om te geloven in de helende en heilzame kracht van Maria. Stevenson, een overtuigd Protestant, die overigens niet lang in Le Puy verbleef, zou het tafereel in ieder geval met argusogen hebben gadegeslagen. Het zegt misschien iets over onze tijd, of misschien over mij, dat een ongelovige met meer bewondering naar deze authentieke uiting van geloof kan kijken dan een geloofsgenoot uit de negentiende eeuw, die zich weliswaar aan een andere tak van dezelfde boom had vastgehangen.

Een duik in de geschiedenis

Om onze namiddag optimaal af te ronden gingen we nog naar het plaatselijk museum, le musée Crozatier, dat in 1820 in z’n vroegste vorm werd opgericht, om in 1851 te verhuizen naar de huidige site, in wat vandaag de Jardin Henry Vinay is. Dit park werd genoemd naar een plaatselijk politicus die tussen 1865 en 1877 enkele keren burgemeester was van Puy-en-Velay. De naam van het museum zelf is dan weer afkomstig van Charles Crozatier, een verzamelaar en mecenas die het project mee financierde. Maar in Frankrijk koestert men zelfs in stadjes van om en beide 20.000 inwoners hun erfgoed. Na een renovatie die 7 jaar duurde, opende het gebouw in juli 2018 opnieuw haar deuren om de veelzijdige collectie in een moderner jasje te presenteren.

Het is vaak die variatie en historische reikwijdte die plaatselijke musea, al zou dit zelfs in België tot de beteren behoren, die ons, zeker als historici, kan boeien. Je krijgt er een blik op de geschiedenis van de stad en de streek, die vaak getoond wordt door een massa authentieke voorwerpen. En dat is hier niet anders. Naast een bescheiden expositie over de Keltische aanwezigheid is er voor elk wat wils. Je hebt de archeologische collectie, de collectie schilderijen, een afdeling over (natuur)wetenschappen en ten slotte enkele kamers die inzoomen op het leven, de devotie en de nijverheid van Le Puy en haar inwoners. Dat gaat dan van medaillons met humoristische afbeeldingen die aan ezels werden gehangen tot een enorme kantcollectie.  Le Puy was een van de bekendste productiecentra van Franse kant. In het museum kan je zelfs het kantklossen uitproberen. Opnieuw bleek dat mijn motoriek niet al te ontwikkeld is.

Na ons museumbezoek wandelden we via het park, waar een tiental petanquebanen zijn voorzien voor de enthousiastelingen naar ons hotel, het eerste dat voor ons geregeld werd. Bristol, een onbedoelde kwinkslag richting onze voorliefde voor het Verenigd Koninkrijk en de plek waar in 2008 de reis begon die ons samen zou brengen. Waarschijnlijk werd de naam ooit gekozen omdat men hier dacht dat het internationaal klonk. Bovenop het hotel pronkt de naam in grote, rode letters. Ertegenover, in bijna even grote, blauwe letters, wordt Parking Foch aangeprezen. 7 dagen op 7, 24 uur per dag. Een troosteloze stukje asfalt, verstopt achter een slagboom en een pizzeria die ook al de naam van de maarschalk uit de Eerste Wereldoorlog draagt. De discussie die ervoor zorgde dat Foch zijn plein in Leuven kwijtspeelde aan voormalig rector De Somer was duidelijk nog niet tot de Velay geraakt.

Hoe dichter de Chemin, hoe kleiner de schaal. Maar het was ook een reis van het alledaagse, familiaire Halle naar het relatief gekende Lyon en zo de komende dagen steeds meer het onbekende in. Een aardse, profane pelgrimstocht in de voetsporen van een devoot, protestants schrijver, op zoek naar een interessant verhaal voor een publicatie en de geschiedenis van zijn medegenoten, de Camisards. Op zoek naar Goddelijke inspiratie ook, iets wat hier in Le Puy, een van de beginpunten van de Camino, in overvloed te vinden is. Hij wou de liefde vergeten, ik zou de tocht maken met mijn kersverse vrouw. Vanuit onze kamer hoorden we hoe de klokken van de kathedraal opnieuw luidden. Het officiële programma van deze 15de augustus begon met een mis om 7 uur ’s ochtends en eindigde om 21 uur met een klank- en lichtspektakel. Soms zou ik wel willen geloven, maar misschien is wandelen en ontdekken mijn manier om de schepping te eren, eerder dan zingen en bidden. Van de grootstad naar de stad naar het dorp en zo de natuur in. God, wat had ik er zin in.

De accommodatie

Op het eerste zicht komt de wat vergane grandeur die de buitengevel lijkt te impliceren overeen met het interieur. De houten trap is wat afgeleefd en de gammele lift kan ons en onze rugzakken met moeite naar boven hijsen. Instappen lukt nog net, maar draaien en keren is geen optie, en dus is het opletten om niet te struikelen bij het uitstappen. Hoewel het aangeprezen werd als een gerenoveerd hotel, is dit in de kamer slechts half te zien. Het slaapgedeelte is charmant en modern genoeg, maar de badkuip vertoont roestplekken en zelfs met mijn bescheiden maat 42 is het geen evidentie om mijn beide voeten naast mekaar te plaatsen. Het daagt ons ook pas later hoe het rolluiksysteem, waarbij men het uiteinde van een lange staaf dient te plooien en vervolgens eenvoudig te draaien, werkt, waardoor Sara en ik onszelf bijna een polsblessure wrongen.

Het eten

Daar waar de slaapkamers met gedeeltelijk succes gerenoveerd zijn, is dit voor het restaurant met meer visie en oog voor sfeer en gezelligheid gebeurt. Je kijkt wel uit op de houten trap, maar tegelijk zit je in een gezellige kader. Waar de bar duidelijk mikt op de roaring twenties, voel het restaurant modern maar warm aan. En wat meer, het restaurant kon uitpakken met het officiële label van maître restaurateur, uitgevaardigd door de Franse staat na audits en inspecties aan zaken die werken met lokale, verse producten en dit combineren met vakmanschap.

We namen beide het excellente courgettetaartje als voorgerecht. Bij het hoofdgerecht nam mijn zin voor culinair avontuur over en koos ik de brandade de morue, een stokvispuree die bekend staat als specialiteit uit Nîmes, de stad waar onze reis zou eindigen. (Ja, ik geef toe dat ik het eerst het eerst heb moeten googelen) Een bijzondere ervaring, maar een die gelukkig en misschien onverwachts, gezien je letterlijk puree met gepureerde vis eet, niet tegensteekt. Sara hield het iets traditioneler en nam het kalfsvlees met olijven en aardappelkroketjes. Eerder dan gepaneerde puree bestonden deze vreemd uit gepaneerde aardappelen. Terwijl ik daar zat met mijn gepureerde vis… Na het hoofdgerecht volgden nog respectievelijk een citroentaartje met merengue en een tiramisu met rode vruchten. Als dit ons elke avond te wachten stond, dan zouden we vier kilo zwaarder en tevreden terug in België landen.

Proloog: Brussel – Lyon

De nostalgische zijstap

Nog 244 km te gaan – 25.401 stappen gezet (20 km)

Uit praktische en ecologische overwegingen ruilden we het idee van een pelgrimstocht naar Noorwegen in voor een literair geïnspireerd wandelavontuur. We traden niet in de voetsporen van een Noorse koning maar wel in deze van een Schotse schrijver en diens ezelin Modestine. Aan onze 14 dagen, waaronder 12 volwaardige wandeldagen, hebben we nog een begin- en een slotstuk toegevoegd. Het ene misschien uit nostalgie, het andere vanwege de relatieve nabijheid en de bijhorende opportuniteit. 6 jaar geleden waren we al eens in Lyon, met twee van onze beste vrienden. Een andere tijd, schijnbaar een ander leven. Nostalgie is een tweesnijdend zwaard. De 4 kazen-pizza van pizzeria Rossi in Hasselt was zo’n transcendentale ervaring dat ik er niet meer zou teruggaan.

Maar Lyon, gelegen in de Auvergne-Rhône-Alpes, is geen vluchtig of culinair vertier. Het is de derde grootste stad van Frankrijk, en vooral een eeuwenoude stad met een geschiedenis die tegelijk klassiek Romeins, klassiek Frans als modern is. Ten tijde van het Romeinse rijk stond het gekend als Lugdunum, een belangrijke nederzetting vanwege de strategische ligging aan de samenloop van twee rivieren. Naast een boeiend archeologisch museum kan je ook nog een amfitheater en een oud stuk viaduct zien. Vervolgens heb je de middeleeuwse wijk, vieux Lyon, met nauwe straatjes en hoge huizen, een van de hoofdredenen waarom de binnenstad erkend werd als UNESCO werelderfgoed, en Fourvière, waar de basiliek staat die boven het stadsbeeld uittorent. Daarnaast heb je de iets recentere volkswijk, gelegen op La Croix-Rousse, een heuvel van 254 meter. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw schoten de zijdefabrieken hier als paddenstoelen uit de lucht, en de arbeiders die de machines bemanden woonden hier. Om die reden werd deze wijk la colline qui travaille genoemd, terwijl Fourvière gekend stond als la colline qui prie.

DSC07664

Zicht op het middeleeuwse Lyon

Ik herinnerde mij Lyon als een stad gespleten door bruggen, rivieren en tijdperken, een plek met lekker eten, zorgeloosheid en vriendschap. Nu is het het beginpunt van een reis weg van de drukte van de stad, en misschien zelfs een beetje weg van de moderne beschaving, hoewel dat vandaag de dag altijd relatief is.

Onze treinrit verliep grotendeels zonder ophef. In Lille Europe hield de trein wat langer halt, vooral omdat dit het station is waar de Britten, voorlopig nog genietend van het relatief eenvoudig verkeer tussen eiland en continent, in de wagon komen. Een uur later werden we vroeger dan voorzien tot stilstand gebracht. Een koffer was op een perron in het station van Charles de Gaulle, de Parijse luchthaven, onbemand achtergelaten. Anno 2019 is dat meer dan voldoende om treinen veiligheidshalve ergens tussen de velden te laten stoppen. Na een goed kwartier was de zaak opgelost en konden we het niemandsland uitrijden en de rit verderzetten. Na een goede 4 uur schrijven, lezen, dutten en door het raam staren, kwamen we aan in Lyon Part Dieu, de toegangspoort naar deze aangename stad.

En er passeerden enkele golden oldies de revue. De imposante Basilique Notre-Dame de Fourvière, via een klim door de jardien de Rosière, zoals zo vaak met een kruiswegthema. Hoewel de basiliek relatief recent is (ze werd afgewerkt in 1884) oogt ze als een eeuwenoude getuige van het passeren van de tijd, bovenop de heuvel en bekroond met een beeld van Maria, een rode draad doorheen onze reis. De straten en pleinen, zoals het immense Place Bellecour, met ruiterstandbeeld van Lodewijk XIV voelden vertrouwd aan, net als de artisanale ijsjeszaak Terre Adélice, waar we zes jaar geleden ijs aten waar we tegen jan en alleman over mijmerden.

DSC07650

Uitzicht over Lyon, vanaf de bovenstad

Anders dan met de pizza uit Hasselt was een terugkeer onvermijdelijk. Sara had zelfs het avondeten ingeruild voor een hoorntje met twee bollen, wat gelukkig niet nodig was. De ijsjeszaak heeft een gamma van bijna 100 smaken, met naast de vaste waarden ook smaken als Chartreuse, geranium, gerookte spek, Piment d’Espelette en tijm. Ik vond kokosnoot en madeleine, het cakeje dat dankzij Proust tot het Franse patrimonium behoort, al avontuurlijk genoeg. Even leek er niet veel veranderd te zijn, likkend aan een ijsje met zicht op dezelfde boom die zes jaar geleden ook al in het oog sprong.

Uiteraard is de stad niet blijven stilstaan. Eens uit station Part-dieu word je in een werf gesleurd, een renovatieproject dat de wijk een nieuw elan moet geven. Het hotel Part-dieu, het oude hospitaalklooster dat toen in de steigers stond, is inmiddels een hippe multifunctionele ontmoetingsplaats met bars, winkels en atelierruimte voor jonge kunstenaars. En het netwerk voor huurfietsen dat toen zo handig was, is ten dele vervangen door de elektrische stephype die ook onze eigen hoofdstad teistert. Het zorgt voor een tussenstap in de hiërarchie. Fietsers moeten oppassen voor automobilisten, elektrische steps voor fietsers en de voetgangers voor alle drie.

Eten

Na een korte zoektocht plantten we onszelf neer in de comfortabele stoelen van het Indisch restaurant Lal Qila, vooral vanuit de verwachting dat we de komende dagen vooral oer-Franse kost voorgeschoteld zouden krijgen. Wat we krijgen is geen hoogstaande keuken. Het voor- en nadeel van veelvuldig reizen naar Engeland is dat je daar zelfs in kleine dorpjes en stadjes een verfijnde Indische culinaire ervaring op het bord krijgt. Zo aten we in Berwick-upon-Tweed, aan de Schotse grens ooit bij de 10de beste Indiër van het Verenigd Koninkrijk. Mogelijks arbitrair, maar het zegt toch iets. Misschien zat de horde wespen die het op onze schotels gemunt hadden er voor iets tussen, maar Lal Qila kon ons matig bekoren.

Verblijf

Met een volle maag en een relatief voldaan gevoel, wandelden we nog een keer over een van de vele bruggen die de stad telt, en zo naar onze Best Western, een degelijke keten waar we graag en meermaals beroep op doen. Op de regionale zender van de Franse omroep is het Festival interceltique de Lorient te zien. Doedelzakken, Irish jigs en folkloristische toeters en bellen. Net voor het licht wordt gedoofd, zien we nog even de Bretoense delegatie in volle glorie. Het authentieke Frankrijk waar we zo hopen komt al iets dichter. En dan is het tijd om te slapen, wat even wordt bemoeilijkt door onze buren, die doorheen de muren een late conversatie houden. Morgen komen de voetsporen van Stevenson dichterbij.