Dag 2: Marvaõ – Marvaõ

Op deze tweede dag werd er een luswandeling gemaakt vanuit het heuveldorpje Marvaõ. Het gaat in deze tocht van 20 km naar de Spaanse grens en het dorpje La Fontañera, waarbij er oude smokkelroutes worden gevolgd. Het pad daalt naar de vallei van  de Rio Sever om opnieuw steil te klimmen richting Marvaõ.

Marvaõ – Fontañera

Vanuit Marvaõ dalen we aanvankelijk terug af via dezelfde middeleeuwse weg, te midden de kurkeiken, maar na een goed kwartier duiken we een landweggetje in. Meteen worden we getrakteerd op een mooie ruïne van een boerderij. Dan wordt het even verwarrend aangezien in onze beschrijving staat dat we tussen een zonnepaneel en een waterstationnetje moeten wandelen, terwijl we uiteindelijk gewoon de beide links moeten laten. Voeg daar nog het verkeerde padje naar rechts aan toe, en voor je het weet ben je een half uur verloren met in struikgewas te ploeteren.

Gelukkig vinden we de juiste weg en komen we aan de wijngaarden en de baan die we moeten hebben. Er volgt een redelijk lang stukje over asfalt, maar gelukkig compenseren de uitzichten. We zien Marvaõ op een heuvel liggen, steeds verder en verder. Vooraleer we aan de Spaanse grens komen passeren we nog het mooie doch ietwat typische kerkje van Galegos, een boerderij met de porcos ibericos, de typische zwarte varkens die al eens op ons bord durven belanden (Portugal is geen lachertje voor flexitariërs) en het klein, maar ietwat charmeloos gehuchtje Pitaranha. Het grensdorpje Fontañera is een ideale lunchplek.

Fontañera – Marvaõ

Na een voet te zetten in Spanje, dalen we af via de oude, rotsige smokkelpaden, die vooral werden gebruikt toen beide landen een dictatuur waren, nog niet zo lang geleden. Zoals zo vaak werd hier onder andere koffie en tabak gesmokkeld. Na een redelijk pittige afdaling, gaat het via een asfaltbaantje en een landbouwweg naar de Rio Sever, die we oversteken met stapstenen, waarna we de ruïnes van een watermolen zien, die al helemaal zijn begroeid met mossen.

Na een goede drie kilometer beginnen we terug te stijgen richting Marvaõ. Op dat moment is het niet duidelijk hoe we ons langs het kronkelige pad terug een weg naar boven  gaan hijsen. We komen nog langs een charmant gehuchtje, Abegao, dat helaas geplaagd wordt door een hondsdolle hond. Hetzelfde lot is ons beschoren wanneer we enkele middeleeuwse tomben van dichtbij willen bekijken. Deze liggen echter op privéterrein en ook hier zijn de waakhonden meer dan onvriendelijk. We besluit dan maar het laatste stukje te klimmen, waarna we op een kasseiweg komen met een vrij impressionante hellingsgraad, om zo weer op onze uitvalsbasis aan te komen, waar we nog vlug een bezoekje brengen aan het kasteel en een taartje eten.

Eten

In de Varanda do Alentejo heb je een mooi uitzicht over het dorpje. Het eten is er ok, maar we dachten beiden eens iets anders te nemen en kozen voor respectievelijk vis en een lamsstoofpotje. Beiden vielen wat tegen. Maar dat kan ook liggen aan ons.

Trivia

– Het is op deze 24ste maart dat ik mijn vriendin, op deze mooie plek, ten huwelijk heb gevraagd.

 

Entre Lesse et Lomme

Ik had al enige tijd met een vriend het paasweekend uitgekozen als ideaal tijdstip voor een korte maar krachtige kampeertrip. Onze keuze werd enkel verbeterd door de weersvoorspellingen. Via de website bivakzone vonden we enkele interessante mogelijkheden.

Het pad

We kozen uiteindelijk voor het nog niet zo oude “Entre Lesse et Lomme”-wandelpad, in het Luxemburgse Libin. Dit pad van 78 km werd nog maar in 2018 ingehuldigd en probeert je zoveel mogelijk in het bos te houden. Het passeert weinig wegen en dorpen en het asfalt is meestal tot een minimum beperkt. Hoewel het twee rivieren in z’n naam heeft, is het water maar zelden aan je zijde. Wel is het heel goed bewegwijzerd en zijn er drie excellente paalcampings. Wij vertrokken vanuit het station van Poix-Saint-Hubert.

Dag 1: Poix-Saint-Hubert – Bois de Bané (21 km)

Door een klein probleempje met de treinen, konden we niet, zoals gepland, starten om 14 uur, maar twee uur later om 16 uur. Vanaf Poix-Saint-Hubert, was het nog een goede 1,5 km wandelen naar het pad, dat zeer goed is bewegwijzerd door middel van bordjes met een groene rechthoek en het hert van Saint-Hubert daarop afgebeeld. Om de zoveel tijd is er ook een tussenpunt, waarbij je info krijgt over de afstand naar het volgende tussenpunt, het begin/einde in Lesse en een eventuele route naar een nabijgelegen dorpje.

De zon zou rond kwart voor 9 ondergaan, dus er zat wel enige druk op de ketel en we besloten zonder al te veel pauze naar onze bestemming van de dag te gaan. Dit eerste stuk is een goede indicatie van de route. Het grootste deel gaat door een bos, met af en toe een landschap en heel af en toe wat asfalt. Veel huizen kom je echter niet tegen. Er waren ondanks het zomerweer ook niet zoveel mensen die de wandeling deden, al kwam je af en toe iemand tegen (de ene al excentrieker dan de andere).

Vooral de mysterieuze kleuter die alleen in het bos aan het fietsen was om half 8 en daarna in het niets verdween zorgde voor enig onbehagen. Verder kwam er ook nog een klein stukje langs de weg, waar we de restanten zagen van wat een pijnlijke autocrash moet geweest zijn. Af en toe komen we ook voorbij een serieuze hoeve of een eenzaam en verlaten huis. Om 8 uur, 4 uur na ons vertrek aan het station, komen we aan in het Bois de Bané, waar al heel wat volk verzameld is. Uitgeput maar tevreden planten we nog voor het donker wordt onze tent neer.

Dag 2: Bois de Bané – Lesse (30 km)

Na de race van gisteren was het op de tweede dag eerder een duurloop. 30 kilometer is al sowieso een redelijke uitdaging wanneer je volledig gepakt en gezakt bent, en al zeker wanneer de temperaturen voor het eerst in maanden 20 graden en meer opzoeken. We hadden dan ook zoveel mogelijk water gespaard.

DSC06845

Hoewel we op voorhand dachten dat we vaak langs rivieren zouden lopen, zijn de waterpartijen vaak beperkt tot enkele stroompjes. Het is ook niet onlogisch, omdat er enkele kleinere stromen zijn en we ook nog eens aan de bron van de Lesse passeren. Het is dus niet logisch dat deze machtige Waalse rivier in eerste instantie nog bescheiden is.

Voor de rest opnieuw veel boslandschappen, met af en toe een asfaltpaadje. Deze omgeving heeft ook een oorlogsgeschiedenis. Langsheen het pad zijn er kruisen te vinden die slachtoffers van de eerste wereldoorlog, zowel aan Duitse en Franse kant, symboliseren. Ook is er een militair kerkhof in Anloy, een deelgemeente van Libin. Op dat punt zijn er nog 10 kilometer te wandelen (en dus reeds 20 gepasseerd).

De voeten beginnen wat meer pijn te ervaren en we pauzeren nog een tweetal keren. Het pad blijft ons wel langs mooie en grotendeels verlaten plekken sturen, met slechts af en toe een auto als metgezel. Na een goede 7 uur wandelen komen we aan in het dorpje Lesse, waar we onze waterflessen kunnen vullen bij een vriendelijk Brugs koppel, om ons daarna te vestigen op de geweldige bivakplaats aan de Lesse, die hier wel een indrukwekkende stroom is.

Dag 3: Lesse – Poix-Saint-Hubert (20 km)

Omdat we nog graag wouden bijtanken en we ook geen al te late trein wouden nemen, besloten we een stuk van de route af te snijden en gebruik te maken van de shortcut via Redu. Dit bleek een heel aangenaam dorpje te zijn waar telkens op Pasen (of toch al de laatste 25 jaar) er een waar boekenfestijn wordt georganiseerd. Gooi daar nog een bakker met lekkere appelflappen bij en we hebben een aanrader.

Bij het verlaten van Redu moeten we door een omheind gebied, enkel toegelaten voor de voetgangers, al plakt er wel redelijk vaak acces interdit op de bomen. Maar goed, we zien ook de groene rechthoeken en zetten onze weg door. Na een tijdje komen we terug op het pad, waar we nog een goede 13 km kunnen genieten van deze knap aangelegde route. Ondertussen brandt de zon genadeloos verder.

Tot aan onze pauzeplek, de campingplek in het Bois de Biolin in het nogal eigenaardig gedoopte Smuid, zijn er nog een paar bijzonderheden. We hebben een ontmoeting met een pad, die maar net ontsnapt aan een gewisse dood onder een wandelschoen, er is een eenzame boom en een voormalige industriële site. Aan de campingsite rusten we nog een keer voor we de laatste trek doen.

De voeten beginnen echt wel af te zien en het water slinkt. We proberen de laatste kilometers door te komen met gezang. Het wordt een dubbeltje op z’n kant om de trein nog te halen, zeker wanneer blijkt dat er zich een teek op mijn bovenarm heeft genesteld (die weliswaar vakkundig en snel werd verwijderd), maar eind goed, al goed. En we verlaten Libin na drie dagen vol jolijt en natuurpracht. Wat kan een mens meer vragen tijdens het Paasweekend?

DSC06916

Dag 1: Portalegre – Marvão

Portalegre

Op het wandelgedeelte van onze reis zouden we drie stadjes/dorpjes van de Alto Alentejo zien. Portalegre was ons startpunt. In Marvão zouden we enkele dagen blijven. Uiteraard moesten we er eerst geraken. Dat was de missie van onze eerste volwaardige wandeldag. Het weerbericht was niet echt hoopgevend. Er was een hele dag regen voorzien. Toen we uiteindelijk begonnen, bleek het in eerste instantie om miezer te gaan, maar het zou niet stoppen en soms ook harder regenen. Voor extra sfeer kregen we er ook nog een melancholisch misttapijt bij.

Portalegre – stuwmeer

De dag start in een gehucht van Portalegre, waar we via een rit van ongeveer 20 minuten door een taxi naar toe worden gevoerd. Op het kleine pleintje wordt meteen duidelijk dat het vandaag een mistige affaire zal zijn. De route gaat eerst een dikke kilometer via een asfaltbaantje omhoog. Na een tijdje moeten we naar boven een bospad tussen stenen muurtjes nemen. Hoewel het eind maart is, geeft het spel van groen en oranje een zeker herfstgevoel, zeker in combinatie met de regen en de mist.

Er wordt aardig wat geklommen aan het begin, maar het pad is zacht aan de voeten. Op de routebeschrijving die we meekregen was er een cruciaal punt dat we niet over het hoofd mochten zien. Aan een hoek van de omheining van een boerderij moesten we een pad naar boven nemen, opnieuw tussen twee muurtjes. We hadden echter twee opties en liepen al meteen verkeerd. Gelukkig konden we bij het terugkeren wel het juiste pad vinden.

De omgeving blijft nog even hetzelfde. Een zacht bospadje, met fel oranje kleuren en de kurkeiken die ons gezelschap houden. We kunnen ons ook meestal oriënteren aan de hand van de stenen muurtjes die de weiden en privégronden afbakenen. Na een tijdje komen we toch terug op een asfaltbaan en gaan we door een gehuchtje. Even volgen we een drukke(re) baan tot we aan een bepaalde elektriciteitspaal naar links moeten.

Opnieuw is het even zoeken, maar we zien wel ons doel van deze eerste fase in de verte liggen, het stuwmeer van Monte Roxo. Na een passage door het struikgewas, gaat het via een bos naar een wegje, die ons naar de brug over het stuwmeer brengt. Volgens onze beschrijving zouden we onze bestemming, Marvão, in de verte moeten kunnen zien, maar daar steekt de mist een stokje voor.

Stuwmeer – Marvão

Vanaf het stuwmeer gaat het terug omhoog via de weg, om daarna een veldweggetje, kort bospadje en lokale asfaltweg te nemen. Op deze manier passeren we in een klein gehuchtje, met slechts enkele kleine huizen. Gelukkig is er wel een bushalte waar we even kunnen schuilen en onze lunch eten. De route brengt ons nog naar twee andere plekjes. Eerst naar Olhos de Água en vervolgens naar Portagem. Tussendoor kom je nog langs een recreatieterrein en een buitenzwembad. In Portagem kan je naast een kerkje ook nog de oude brug bewonderen.
Eens in Portagem moet je na een tijdje een middeleeuws pad naar Marvão volgen. Door de regen zijn de kasseien wel wat glad, maar dat valt op zich wel mee. Het is vooral de hellingsgraad die best pittig is na een dag in verkleumde omstandigheden. Na een dik half uur kom je dan toch door de opeenvolging van poorten in Marvão, een klein omwald dorpje met witte huizen dat op bijna 900 meter op een heuvel ligt. Hoewel het een heel mooi dorpje is was er daar op de eerste dag niet veel van te merken. De heuvel was volledig omringd door dikke mist en wolken.
Estalagem de Marvão
Een fantastische hotelletje, centraal gelegen met een heel ruime kamer en een gezellige zitruimte met haardvuur. Ideaal om te lezen en je ’s avonds te verwarmen wanneer de temperatuur toch iets lager lag dan verwacht of gehoopt. We zouden hier drie dagen overnachen.
Casa do Povo
Marvão zelf heeft vier opties om iets te eten. Wij kozen tot twee maal toe voor Casa do Povo, een prijsgewijs goedkope en goede keuze. Net zoals in veel Zuiderse landen kan je in de Portugese restaurants pas terecht vanaf 7u30 of 8u. De porties zijn wel groot, maar ze zijn meestal ook meer dan welgekomen. Hier krijg je een stevige soep, een hoofdgerecht (vaak varkensvlees) en een dessert. De wijn is ook goedkoop.
Trivia
– De oude brug van Portagem wordt ook wel de Romeinse brug genoemd, maar het dateert naar alle waarschijnlijkheid uit de 16de eeuw. De verwarring komt er mogelijks door de nabijheid van de Romeinse nederzetting Ammaia.
– Een groot deel van de huizen in Marvão dateren van de 19de en de 20ste eeuw. Toch zijn deze huizen quasi exacte kopieën van de oudere exemplaren. Hier heeft de stedenbouwkundig ambtenaar duidelijk geen boodschap aan tierlantijntjes.

De Alto Alentejo: Wat?

De Alentejo

De Alentejo is een grote regio in Portugal, gelegen in het zuid-oosten en zuiden van het land, boven de bekendere Algarve. In het oosten grenst het aan Spanje, meer bepaald aan Andalusië en Extramadura. Het landschap wordt gekenmerkt door kurkeiken, wijngaarden en olijfbomen, meteen ook belangrijke exportproducten van de regio en Portugal.

DSC04532

De Alto Alentejo

In het noordoosten van de regio bevindt zich de Alto Alentejo, een groene long, met heuveldorpjes die gekenmerkt worden door de typische witte huisjes (met vaak gele of blauwe elementen in verwerkt). Onze reis bracht ons concreet naar de Serra de São Mamede, een natuurpark in de Alto Alentejo.

De reis

Ditmaal geen langeafstandspad en ook geen verplaatsing (of toch niet altijd) van plek naar plek. Via Zuiderhuis boekten we onszelf een vooraf uitgestippelde reis. Deze begon in Portalegre en ging via het prachtig heuveldorpje Marvão naar Castel de Vide, met zijn indrukwekkende kasteel dat boven het stadje uittorent. Na het wandelen werden ook nog Evora en Lissabon bezocht.

Het pad volgt wel vaak lokale GR-paden en soms ook historische routes (dat kan je er moeilijk uitkrijgen). Op voorhand kregen we per dag afdrukken van kaarten met bijhorende wegbeschrijving, die grotendeels accuraat en duidelijk was. Maar een mens moet ook af en toe verloren lopen uiteraard. Uiteindelijk hadden we 4 wandeldagen (met 1 onvoorziene rustdag), die ons van het eerste naar het derde stadje bracht.

Portalegre

Aangezien we vlogen op Lissabon kwamen we tegen de late namiddag aan in Portalegre. Het had de weken daarvoor tamelijk hard geregend in Portugal, wat voor de plaatselijke bewoners een welgekomen afwisseling was met de bosbranden, maar het zorgde er ook voor dat de weersvoorspelling redelijk slecht waren. De Alto Alentejo is sowieso al een redelijk vochtige regio binnen Portugal.

Bij ons bezoek aan Portalegre hadden we echter meteen blauwe lucht, waardoor we konden genieten van het mooie stadje, met zijn witte gevels. Door het gebrek aan tijd besloten we vooral wat rond te wandelen en was er geen tijd voor een bezoek aan een van de musea of het kasteel. Portalegre was sowieso eerder vooral het vertrekpunt naar het hart van het natuurpark.

Het eten

Wie vegetarisch of zelfs flexitarisch is zal in Portugal moeten puzzelen. De Portugezen, en zeker in de kleine stadjes en dorpjes van de Alentejo staan in het teken van (varkens)vlees en vis. Groenten bestaan vaak uit in olie verdrinkende tomaten, sla en repen ui. Gelukkig is het vlees wel echt lekker. In Solar Do Forcado moet je rekening houden met de liefde voor het stierengevecht van de eigenaar, maar het varkensvlees was heerlijk en de aardappels lekker gekruid. Alleen hebben ze niet echt een biercultuur. Wijn is aangewezen. (Het is er ook goedkoop)

Het verblijf

Manso Alto Alentejo is een net hotelletje pal in het centrum en niet zo ver van de plaatselijke kathedraal. Over de faciliteiten en de eigenaars kan ik niet slechts zeggen. Alleen is Portalegre een studentenstad en hadden wij de pech dat er tussen 23 en 01 uur een of andere zang/doopritueel aan de gang was en we dus door geroep en gemarcheer werden wakkergehouden.

Dag 8: Deià – Esporles

Deià

Deze laatste dag stond in het teken van een van de meest opzienbarende stukken van de hele GR221, de Cami de s’Archiduc, een pad dat aan het einde van de 19de eeuw uitgehouwen werd zodat Ludwig Salvator, een telg van de Habsburgdynastie met een bijzondere liefde voor Mallorca, er met zijn paard naartoe kon. Het pad ligt 800 meter boven de zeespiegel, en biedt de mooiste uitzichten over de baai van Deià en het Tramuntana-gebergte. Met mijn significante dosis hoogtevrees had ik mij hier op voorhand druk in gemaakt. Want die mooie vista kwam er natuurlijk ook voor een stuk omdat het zo dicht tegen de afgrond ligt. Maar goed, het ontbijt van Es Moli was rijkelijker dan goed was voor iemand die 700 meter moest stijgen op een goede 3 à 4 km.

Deià – Cami de s’Archiduc

Uiteindelijk viel het zowel met dat klimmen als met de Cami zelf goed mee. Zoals dat vaak gaat maak je je op voorhand vaak druk over de zaken die je later het meest bijblijven, en dat was hier niet anders. Het pad kronkelde naar boven, steeds steiler, en ons hotel, dat vanwege het dakzwembad goed zichtbaar was, werd een steeds kleinere vlek. Uiteindelijk viel het zelfs met een zekere mate van hoogtevrees goed mee, los van een stukje waar ik liever over de redelijk uit de kluiten gewassen rotsblok klom dan het smalle pad vlak naast de achtergrond te nemen. Na een flink stuk klimmen kwamen we aan het begin van de Cami. Een goed moment om even te rusten en te genieten van het uitzicht.

Cami de s’Archiduc – Valldemossa

Zoals hierboven al gezegd is de Cami een laat negentiende eeuwse toevoeging, op vraag van Ludwig Salvator von Habsburg. Het pad dat hij liet uithouwen is maar een deel van zijn erfenis op Mallorca. Hij liet ook nog onder andere een paleis bouwen in s’Estaca. Op Mallorca hield hij zich bezig met de studie van fauna en flora en lapte vaak de regels van de etiquette aan zijn laars. Zo mengde hij zich tussen de Mallorcanen en begon hij zelfs een affaire met een plaatselijke vrouw, Catalina Homar. Het pad loopt zowel op de kam van de berg als langs de flank. Het is daar waar je het beste zicht hebt over de zee en de dorpen die 800 meter lager liggen.

De GR 221 doet niet de hele Cami aan. De route is een goede 19 km en aangezien je het eerste stuk al redelijk lang doet om naar boven te gaan, is de extra detour, als je naar Esporles gaat, moeilijk in te passen. Wie eindigt in Valldemossa heeft echter geen enkele reden om niet zijn tijd te nemen op deze bijzondere plek. Wij moesten echter alweer een flink stuk dalen, naar Valldemossa dus. Het pad slingert ditmaal naar beneden, tussen de bossen, met onder andere ook een passage langs een watertank. Na een tijdje wordt Valldemossa (je kan het zingen op de tonen van “Zaragozaaa”) zichtbaar. Het is dan nog een goed half uurtje tot je in dit kunstenaarsstadje bent.

Valldemossa – Esporles

Net als Deià was ook Valldemossa erg geliefd bij Ludwig Salvator én de kunstenaars van hun tijd. Waar het eerste plekje kan uitpakken met Robert Graves, was het tweede een geliefkoosde plek van Frédéric Chopin en zijn geliefde, George Sand (pseudoniem van Amantine Lucile Aurore Dupin). Valldemossa is een grotere versie van het eerder bezochte Fornalutx, met ook vele kleine, vaak steile steegjes, vol met kleurige bloemen. Het is er aangenaam vertoeven, al blijf ik toch meer onder de indruk van Deià.

Maar de dagtaak was natuurlijk naar Esporles geraken. Vanaf dit stuk is de route amper nog bewegwijzerd en moet er gebruik worden gemaakt van zogenaamde steenmannetjes. Dit zijn stapels stenen die gevolgd kunnen worden om het juiste pad te nemen. Meestal is het wel duidelijk hoe het pad gaat, maar op bepaalde stukken is het geen overbodige luxe.

Meteen na Valldemossa is het aardig stijgen. Daar kom je de restanten van een stenen watertank tegen, samen met de restanten van een woning die net zoals de tank gebruikt werd door arbeiders op een aanpalend domein, Sa Comuna. Dit tweede gedeelte klimt nog tot twee maal toe, een keer vanuit Valldemossa naar 700 meter en een keer naar de Pla de l’Aljub, waar in de buurt nog meer restanten van o.a. een oven en een watertank te vinden. Je krijgt opnieuw passages over puntige rotsen, soms zelfs met het betere klauterwerk om uiteindelijk uit te monden in een goed begaanbaar pad tussen de bomen, waar je dus bovenstaande restanten vindt. Je daalt ten slotte nog een keer tot je nog eens een wegwijzer van de GR tegenkomt. Vanaf daar is het nog een goed uurtje op asfalt (helaas) naar Esporles, een niet zo charmant plekje.

Esporles

En daarmee zat ons avontuur op de GR 221 er op. Er zijn in principe nog enkele etappes om hem helemaal te wandelen. Dit is dan het stuk dat nog niet bewegwijzerd is. Het gaat hier concreet over Esporles naar Estellencs, van Estellencs naar La Trapa en van La Trapa naar Port d’Andratx.  Dit staat zeker nog op de to do, maar die to do-lijst dikt uiteraard wel aan. Voor een liefhebber van Brits groen was de GR 221 in ieder geval een heel interessante en afwisselende ervaring en een grote aanrader voor mensen die zon en zee graag gecombineerd zien met natuur en het betere stapwerk.

Het eten

Esporles is niet zo groot en ook niet zo levendig, toch zeker niet op het moment dat wij er waren. Sa Bodega d’en Rino is een pizzaria die er uitziet als een cafetaria maar wel goede pizza’s heeft. En Tinto de Verano!

Het verblijf

Hostel Sa Fita is een hele toffe hostel met een toffe en joviale eigenaar, Juan, zelf een liefhebber van wandelen en klimmen. In zijn beste Engels gaf hij ons een rondleiding door het historische pand. De kamers zijn goed, de faciliteiten ook en de hostel heeft ook hele goede voorzieningen, inclusief een mooie tuin.

Trivia

– Ludwig Salvator was, zoals hierboven al gezegd, een bijzonder figuur. Hij liet het hof achter zich en trok de wijde wereld in. Hij reisde niet enkel naar de toen nog onbekende Balearen om de fauna en flora in kaart te brengen, maar ook onder andere naar Sicilië en de Ionische Zee. Hij was ondanks zijn status iemand die gesteld was op een normaal leven. Zo is er een anekdote dat hij uitgenodigd was, waarbij de gastheer er op stond dat hij zich kleedde zoals het een aartshertog betaamt. Toen hij aankwam goot hij de soep in zijn zakken, en verliet het huis met de woorden “Je hebt niet mij maar mijn outfit uitgenodigd. Nu mijn outfit gegeten heeft, kan ik weg.”

– Tinto de Verano bestaat uit een deel wijn en een deel soda, vaak limonade. Het is een zoetere versie van de Sangria. Ik hou ervan.

– Valldemossa is de geboorteplaats van Catalina Thomas, de patroonheilige van Mallorca. Daarom zijn er op de huizen kleurrijke tegels te vinden die het verhaal van Santa Catalina uit de doeken doen.

DSC03510

Meer wandelingen op de GR 221 vind je hier: https://fromtheseatothelandbeyond.com/gr-221-mallorca-dag-per-dag/

Dag 7: Sóller – Deià

Sóller

Na 4 avonden en 3 dagen in Sóller, gingen we dit aangename stadje verlaten. Tijdens onze dagtocht naar Port de Sóller hadden we al een groot stuk van de GR221 naar Deià bewandeld. Gelukkig hadden we een ervaren metgezel die Sóller en omgeving als zijn broekzak kende, waardoor we een alternatieve route konden nemen. En die route zou ons naar een bijzondere plek voeren. Vanuit ons huisje in Sóller konden we namelijk een boom zien, door onze reisgezellen de eenzame boom genoemd. Vandaag zouden we dit opmerkelijk punt van dichtbij kunnen zien.

DSC03276

De eenzame boom

Sóller – Eenzame boom

Wie de heuvels op bovenstaande foto bekijkt, ziet dat er vandaag opnieuw wat geklommen zal moeten worden, al blijft het beperkt tot een goede 300 meter. Het begin van de dag is echter tamelijk stijl, het grote klimwerk zit in dit eerste stuk, en met de zon die al van ’s morgens vroeg actief is, is het meteen zweten. Zoals hierboven gezegd volgen we niet de vaste GR 221 route, maar trekken we naar de eenzame boom. We volgen voor een stuk een lokale weg, die ons onder andere naar Finca Son Mica brengt. Een finca is een domein met bijhorend gebouw, doorgaans gelinkt aan agrarische activiteit (bv. olijfteelt). Deze verdelen Mallorca nog in stukken, maar zijn vaak in het bezit van buitenlanders. Sommigen zijn ook omgebouwd tot B&B’s en Hotels. Finca Son Mica is hier een voorbeeld van. Vooraleer naar de eenzame boom te trekken, genieten we nog van een glas versgeperst appelsiensap, met zicht op de Tramuntana.

Eenzame boom – Deià

Vanaf de eenzame boom is het niet meer zo ver van Deià. Het is sowieso een korte dag, waardoor we konden genieten van het weer en het uitzicht. Na een tijdje wordt de zee zichtbaar tussen de bomen. Er deed zich dan ook geregeld een opportuniteit voor om een rustplekje te vinden om iets klein te eten, met zicht op zee en bergen. De hellingen zijn hier eerder bebost. Af en toe zie je een verloren gebouw.

Een ondertussen typisch pad, met droge stenen aan de ene kant en olijfterrassen aan de andere, voert ons in dit tweede stuk naar Deià, een romantisch (en Romantisch) kustdorpje, gebouwd rond een heuvel met terrassen. Met enige zin voor overdrijving leek het even op een groene planeet uit de Star Wars-saga. Vooraleer naar het dorpje zelf te trekken maakten we nog even tijd om naar de Calla, het strand aan de baai, te gaan en op de kiezels te genieten van de prachtige omgeving.

Deià

Deià is samen met Valldemossa, waar we op onze laatste wandeldag zouden passeren, een plaats waar kunstenaars allerhande zich thuisvoelen. Je kan cru stellen dat we de eerste dagen in een gebied zaten waar je traditiegetrouw veel Duitsers tegenkomt, en dat vanaf Deià de Britten en de Fransen het overnemen. De bekendste van deze figuren is waarschijnlijk de Engelse dichter Robert Graves. Wie hier rondwandelt kan niet anders dan de aantrekkingskracht begrijpen.

DSC03433

Het eten

We kozen voor tapasbar Sara Ball, waar we ons tegoed konden doen aan de usual suspects (patatas bravas, spinazieballetjes, vleesspiesjes, geroosterde groenten, etc.). We kregen ook nog gratis en voor niets een jazzconcert, wat helemaal paste in de sfeer van de tapasbar en het dorpje zelf.

Het verblijf

De refugi in Deià was voor de dag dat we er waren al bezet. Daarom hadden we als enig alternatief Es Moli, een redelijk prijzig en redelijk chique hotel waar we als stinkende wandelaars misschien een beetje uit de toon vielen. Na een douche lieten we het niet aan ons hart komen. Het was fijn om o.a. te kunnen genieten van het zwembad, tussen de bergtoppen, en het luxueus en gigantisch uitgebreid ontbijt. Even begreep ik de charme van een all-in vakantie met zwembad, maar de wandelaar in mij wou de volgende dag alweer meer.

Trivia

– Robert Graves was een verdienstelijk poëet, maar zijn werk als classicus wordt vandaag gezien als te weinig kritisch en ongefundeerd. Hij schreef werken over mythologieën en koppelde die aan een centrale godin, die in alle verschillende culturen terugkwam, iets wat onvoldoende onderbouwd werd. Hij speelt hiermee wel een rol in contemporaine hedendaagse cultussen.

– Waar jongeren en rotsen zijn, daar is het fenomeen van het rotsspringen. Ook op het strand van Deià is er een verleidelijke rots die jong en minder jong gebruiken om op kunstige of knullige manier het water in te duiken.

– Mallorca heeft uiteraard ook een eigen specifieke keuken. In de tapasbars ziet men vaak Tumbet terug, een schotel bestaande uit gegrilde aubergine, tomaten, rode pepers, aardappeltjes, olijfolie en look. Ook is er Pa amb oli, inderdaad, brood en olijfolie, met soms ook nog tomaten en look. Het moet wel gezegd worden dat het Mallorcaanse brood bijzonder lekker is.

Meer wandelingen op de GR 221 vind je hier: https://fromtheseatothelandbeyond.com/gr-221-mallorca-dag-per-dag/

Dag 4/5/6: Sóller en omgeving

Ditmaal een ander format. Aangezien we drie dagen in Sóller verbleven kunnen dag 4, 5 en 6 iets moeilijker als een dagetappe worden beschreven, enerzijds omdat het stadje niet altijd verlaten werd, anderzijds omdat het niet echt een vast wandelpad volgde. Maar we hebben die drie dagen natuurlijk wel vanalles gedaan, en dus kan het de geïnteresseerde lezer misschien interesseren en inspireren.

Sóller

Sóller is voor Mallorca-gangers een begrip, vooral door het houten trammetje dat door de stad rijdt en menig postkaart siert. Een soortgelijke treintje vertrekt vanuit de hoofdstad Palma. De stad heeft uiteraard een gezellig plein, met bijhorende bijzondere kerk en fontein. De banco de Sóller werd dan weer gebouwd door een leerling van Gaudí. Verder staat Sóller ook gekend omwille van hun appelsienijs. Het stadscentrum heeft uiteraard ook een winkelgedeelte, waar naast de gebruikelijke toeristische zaken en kleding men ook een winkel met wandelgerief kan vinden. Voor de rest is er een klein natuurhistorisch museum met bijhorende botanische tuin.

Port de Sóller

Bovenstaand trammetje brengt de ietwat luie toerist naar Port de Sóller, de haven en residentiële en toeristische zone die aan de baai van Sóller ligt. Wij verkozen om een stuk van de GR 221 te volgen en op de plek waar een appelsienverkoopster haar waren uitstalde het pad te verlaten en richting de port te trekken. Het landschap is er soortgelijk aan de voorbije dagen, met terrassen en olijfbomen, al klim je vandaag niet erg hoog. Na een tijdje daalt het pad waarbij je de blauwe baai ziet. Eens je aan de refugi komt is het nog een goede kilometer tot aan het strand. Port de Sóller is misschien ietsje minder esthetisch, maar de ligging, in de baai en omringd door het Tramuntana gebergte is wel 10/10.

Fornalutx

Fornalutx is het tweede mooiste dorpje dat we in Mallorca hebben bezocht (het mooiste volgt in de volgende bijdrage). Het combineert de typische Mallorcaanse architectuur met smalle en steile steegjes, een mooi binnenplein en een bevolking die houdt van bloemen, waardoor deze kleine straatjes ook vaak versierd zijn. Op deze derde dag vanuit Sóller klommen we eerst naar Sa Capalleta, een bijzonder kapel in dezelfde modernista-stijl als de bank. Zeker de omweg waard. Van daaruit klim je nog verder omhoog en geniet je van het uitzicht van de Mirador de Ses Barques. De hoogte is nu tamelijk aanzienlijk, of beter gezegd, het ging heel snel omhoog, en daarna blijf je op dezelfde hoogte en kom je iets minder dan een uurtje later in Fornalutx. Na een lekkere lunch en een versgeperst glas appelsiensap, keer je via het gehucht Binibassí terug naar Sóller

Alternatieven

Er zijn nog verschillende mogelijkheden voor dagetappes vanuit Sóller. Je kan bijvoorbeeld ook naar Sa Foradada of een van de torrents bewandelen. Je kan ook verder gaan richting Deía, maar dan zitten we terug op de GR 221. (En dus bij het vervolg)

Meer wandelingen op de GR 221 vind je hier: https://fromtheseatothelandbeyond.com/gr-221-mallorca-dag-per-dag/

Dag 3: Tossals Verds – Sóller (23 km)

Tossals Verds

Net als bij de aankomst is het heerlijk wakker worden op het domein van Tossals Verds, te midden het Tramuntanagebergte, dat rond deze tijd van het jaar groener is dan tijdens de zomer. De etappe naar Sóller kan op twee manier worden gedaan, de gewone route of via pas Llis. Op voorhand had ik echter de fout gemaakt deze laatste lus op te zoeken en het (beperkt) stukje bekabeld pad had mij al zoveel nachtmerries opgeleverd dat we toch maar kozen de gewone route te nemen. Wat volgt is een van mijn favoriete wandeldagen ooit.

Tossals Verds – Cúber

De keuze voor deze route betekende wel dat we voor een stuk hetzelfde pad moesten nemen als de dag ervoor. Alleen hadden we bij het arriveren de low road gekozen, en ditmaal konden we de high road nemen, met nog een laatste blik richting Tossals Verds. Het relatief smalle pad, met een vrij scherpe maar door bomen bedekte helling baadt nog in de schaduw. De zon schijnt wel al op de beboste bergflanken. Na het smalle pad komen we opnieuw aan het stuk met de puntige stenen, die hun sporen nalaten op de wandelschoenen. Even later slaan we de andere richting uit en volgen we de artificiële waterbedding die het water vervoert in de richting van de twee stuwmeren Gorg Blau en Cúber.

We volgen het kanaal(tje), waar we in een moment van creativiteit met twee bladeren en een takje een natuurlijk bootje het water laten afvaren. Ook al begint de zon serieus te branden, het is heerlijk wandelen. Hoe dichter we bij de meren komen, hoe vaker we de Puig Major, met bijhorende militaire basis, zien verschijnen. Nadat we vanuit de verte Gorg Blau passeren is het nog even wandelen tot aan Cúber, dat, omringd door de groene terrassen en de uitlopers van de Coll de l’Offre een waarlijk mooie plek is.

Cúber – Coll de l’Offre

Het stuwmeer van Cúber heeft een maximale capaciteit van 4,6 hm³ en waar het vroeger diende om elektriciteit op te wekken voorziet het nu hoofdstad Palma de Mallorca van water, geen evidentie, aangezien het steeds droger en droger wordt op het eiland. Het is het vertrekpunt van een van de populairste routes in Mallorca. Vanaf het meer is het namelijk ook voor de minder getrainde wandelaar goed doenbaar om via de Coll de l’Offre de geweldige Barranc de Biniaraix te doen en zo de bus terug te pakken in Sóller.

Wij nemen het pad rechts van het meer, dat voor een habitat zorgt waar menig liefhebber van fauna en flora, en dan vooral de gemiddelde vogelaar, zou van gaan kirren van plezier. Het is weliswaar oppassen geblazen voor teken in het gras, leert een speciaal geplaatst bord ons. Na een kleine rustpauze op een pastoraal plekje, is het niet meer zo ver en zo hard stijgen naar de Coll de l’Offre. De plotse toename aan medewandelaars maakt duidelijk dat dit inderdaad een populaire route is.

Coll de l’Offre – Barranc de Biniaraix

Vanop de Coll de l’Offre kan je de eindbestemming van de dag zien. De baai van Sóller is duidelijk zichtbaar. Tussen Cúber, dat al op 770 meter ligt en de coll is het nog een dikke 100 meter stijgen. Vanaf dan gaat het letterlijk bergafwaarts. Op een relatief korte tijd ga je van 900 meter naar 100 meter, naar het kleine dorpje Biniaraix, via een van de meest adembenemende paden die de hele GR te bieden heeft. In dat opzicht was deze wandelrichting de juiste keuze. Aanvankelijk gaat het pad nog via een breed wandelpad tussen de bomen. Een kilometer verder, en voorbij een boerderij, kom je eindelijk aan de kloof, met bijhorende camí.

Barranc de Biniaraix – Sóller

De kloof van Biniaraix zit vervat tussen de Cornadors en de Morro. De heuvelflanken zijn bedekt met indrukwekkende terrassen, hoofdzakelijk voor de olijfteelt. Vanaf hier gaat het stijl naar beneden, door een oud pad, de camí de barranc de Biniaraix, dat via de gekende stenen paden en muren (de droge stenen!) daalt. Eens naar beneden word je nog getrakteerd op wonderbaarlijke taferelen, zoals watervallen, kanaaltjes en stapstenen over zo goed als uitgedroogde rivieren. Je zit niet ver meer van Sóller, en toch voel je je afgesloten in dit unieke landschap.

Eens van de camí af passeer je nog een klein dorpje Biniaraix en een gehucht Binibassí. Op het eerste zicht is hier niet veel te beleven, maar we konden er wel ons eerste heerlijke citroenijs van Sóller proeven. De citroen- en appelsienbomen vallen meteen op in het plekje. Een goede opfrisser. Even later zijn we na een prachtige maar vermoeiende dag op ons eindpunt.

Sóller

Sóller is een stadje in het middelpunt van de gelijknamige vallei. Oorspronkelijk gesticht door de Arabieren, net zoals bovenstaande dorpjes, werd het vanaf het einde van de 19de eeuw een gewild verblijf voor de gegoede Mallorcaan, met onder andere ook een levendige kuststrook.

Het verblijf

We zouden enkele dagen in Sóller blijven, omdat we via het bevriende koppel (met dank aan een Mallorcaanse grootmoeder) een huisje hebben. We besloten een rustdag in te lassen en nog twee daguitstappen te doen (waarover later meer).

Het eten

Omdat we nog maar pas gearriveerd zijn kozen we die eerste avond voor een restaurant op de grote markt. Het eten was op zich niet slecht, maar ik kan mij ook niet meteen herinneren wat het was dus echt ongelofelijk lekker zal het ook niet geweest zijn.

Bijzonderheden

-De Puig Major is met zijn 1445 de hoogste berg van Mallorca, maar aangezien er een militaire basis staat is het niet de hoogste berg die toegankelijk is. De basis is een Amerikaanse radarinstallatie die in 1958 werd gebouwd. (Ja, toen Franco aan de macht was)

– Een waarschuwingsbord voor teken is geen overbodige luxe. Luister naar nonkel Jeroen: Een tekentang is een basisuitrusting voor de gemotiveerde wandelaar.

– Mensen die nooit hun schone, sublieme en pittoreske natuurervaringen uit elkaar kunnen houden, kunnen hier terecht voor een historisch correcte uitleg.

– De namen in de directe omgeving van Sóller wijzen weer op een grote moslimaanwezigheid. (Herinner je dat Bin een hint is, komende van Ibn). In Sóller zelf is er nog een jaarlijks feest waarbij de verdrijving van Moorse piraten wordt gevierd. (Ja, er is ook wel een flinke portie zwarte gezichtsverf en kromzwaarden)

Meer wandelingen op de GR 221 vind je hier: https://fromtheseatothelandbeyond.com/gr-221-mallorca-dag-per-dag/

Dag 2: Lluc – Tossals Verds (16 km)

Son Amer

De refugi van Son Amer wordt verlaten met zowaar een hele reeks wolken als gezelschap. Die dag zijn er enkele buien voorspeld. Het is echter ook de etappe met de hoogstgelegen passages en de mooiste vergezichten en dus was het hopen op korte pijn met daarna veel opklaringen. En zo geschiedde. Maar eerst was er nog de afdaling naar Lluc en de mistige beklimming richting de trappenformatie van de camí de ses Voltes d’en Galileu.

Son Amer – Camí de ses Voltes d’en Galileu

De eerste afspraak van de dag bestaat dus uit de beklimming van de trappen van de camí de ses Voltes d’en Galileu, een sneeuwpad met treden, dat boven de boomgrens klimt. Het eerste deel van het pad, tussen Lluc en de trappen zelf, stijg je al een goede 450 meter. Dit stuk kronkelt zich voornamelijk een weg naar boven via herderspaadjes. Nog steeds zeer steil, maar best doenbaar dankzij het betere bochtenwerk. Onderweg word je nog getrakteerd op enkele bezienswaardigheden. Zo zijn er enkelen kolenhutten te zien alsook de sneeuwhut (casa de neu) van Son Macip.

DSC02949

Mallorcaans vakmanschap

In deze sneeuwhuizen werd sneeuw en ijs samengepakt en in de zomer gebruikt in de gastronomie (ijs en drank) en geneeskunde (bv. tegen brandwonden). Deze gebruiken dateren van de 17de eeuw. De vallei van Lluc is ondanks de nevel waarin we ons bevinden zichtbaar. En dan komen we aan de trappen, hoewel een aangenaam pad, toch even spannend aangezien naast ons de grote diepte loert.

Camí de ses Voltes d’en Galileu – Coll des Prat

Eens de “trap” op, kom je eventjes op een stuk dat niet stijgt (of daalt). Het zicht is een mooie beloning voor het eerdere gezwoeg. De Serra de Tramuntana steekt grillig af tegen de blauwe zee op de achtergrond. Dit gaat op dat moment nog niet gepaard met mooie blauwe lucht. Wel zien we de volledig gerestaureerde Casa de neu d’en Galileu, een indrukwekkend bouwwerk op 1090 meter. Het sneeuwhuis is 14 meter lang, 7 meter breed en 6 diep en moet dus heel wat ijs hebben bevat. In de buurt staat ook nog een ruïne van een huisje, waar het perfect schuilen is voor de miezer die plots opsteekt (en de koude wind).

Het is nog eventjes klimmen langs een smal pad met stekelige en scherpe planten (met blote benen moet je wel degelijk oppassen voor schrammen). Na een goede vijfhonderd meter ga je over de Coll des Telègraf. Het pad meandert vanaf daar in allerlei bochten, dan weer dalend, dan weer stijgend. Het landschap is adembenemend en door het feit dat de Serra de Tramuntana vertrekt van de zeespiegel heb je ook het gevoel dat je ondanks de “maar” 1000 meter toch hoog zit. Ondertussen zijn de wolken verdwenen. Het blijft wel redelijk fris, onder de 20 graden en boven de 1000 meter met toch nog een aanzienlijke wind, maar het gebergte fleurt op. In de verte kan je de Puig Major zien, de hoogste top van Mallorca (1445 m) die echter niet te beklimmen is aangezien er een militaire basis staat. Nog een sneewhut verder ga je na een diepe daling, een redelijk steile klim, een klein plateautje met fantastisch uitzicht nog een keer omhoog en zo naar de Coll des Prat, het hoogste punt van de dag met zijn 1205 meter.

Coll des Prat – Tossald Verds

Vanaf de coll is het in totaal 700 meter dalen op een goede 6 km. Dat gaat aanvankelijk gestaag, in eenzelfde soort landschap, maar gaandeweg is de boomgrens daar terug. Vanaf dan wordt het ook ietsje zwaarder dalen. Eens het bos in, verandert het landschap wel en komen er ook enkele nieuwe, interessante ijkpunten, zoals de Font des Prat, ook wel gekend als de bron van de Massanella, een ideaal rustpunt aan een klein riviertje (de dagen en weken voor onze reis heeft het best nog wel wat geregend). Daarna wordt het pad wat moeilijker begaanbaar, met veel puntige stenen die de zolen van de wandelschoenen testen. In de verte is een viaduct dat tegen de rotswand hangt te zien. Het laatste stuk loopt door een groene strook, waar je kan kiezen tussen de high en de low road. Aangezien we morgen opnieuw langs deze weg moeten komen, kiezen we deze keer voor de laagte. Uiteindelijk komen we aan in onze tweede refugi, die van Tossald Verds, afgesloten van de rest van de wereld.

Tossals Verds

De refugi van Tossals Verds is genoemd naar de gelijknamige top en het domein waarop het ligt. Net als deze van Son Amer beschikt het over goede basisvoorzieningen. Dit keer is er wel warm water. Er zijn ook wel de obligatoire Duitsers, die ditmaal ook moeilijk hun kleren kunnen aanhouden. De volksaard waarschijnlijk.

Het verblijf

Zie boven.

Het eten

Net als de eerste dag kregen we een grote schotel met sla, tomaten, paprika en rode ui, verdrinkend in een vinegrette.

Bijzonderheden

– Naast de twee eerder vermelde sneeuwhuizen kom je er nog een paar tegen, hoewel in een iets mindere staat, zoals de Case Redona d’en Rubi en de Case de neu de Son Lluc. Die laatste is al redelijk begroeid met struiken. De eerste wordt het eerst vermeld in 1637, de tweede in 1711.

– Dankzij deze sneeuwhuizen kon de bevolking van Mallorca al vroeg genieten van ijsjes en gekoelde dranken. Onder andere de Can Joan de s’Aigo, een café dat in de vroege 18de eeuw werd geopend, lokte volk naar Palma de Mallorca met ijs en gekoelde dranken.

Meer wandelingen op de GR 221 vind je hier: https://fromtheseatothelandbeyond.com/gr-221-mallorca-dag-per-dag/

Dag 1: Pollença – Lluc (17 km)

Pollença

Pollença is een voormalig Romeinse nederzetting (waar dus ook nog een Romeinse brug is, hieronder by night) van ongeveer 17.000 inwoners en de start van de GR221. Het ligt niet al te ver van Palma de Mallorca en je geraakt er vlot met de bus. Pollença is vooral gekend vanwege de Calvari, een heuvel met 365 trappen, vergezeld van rijen cipressen en enkele kruisen die samen de kruisweg van Jezus Christus symboliseren. Aan de top van deze beklimming ligt de kerk van de Virgen de los Ángeles. Op de eerste dag, tussen Pollença en Lluc stijgt het al aanzienlijk, van 50 naar ongeveer 700 meter, waarna je een klein beetje daalt richting de refuge.

Pollença – Font de Muntanya

Het begin van de dag is een beetje een noodzakelijk kwaad. Je wandelt een stuk langs de weg, maar na een goede kilometer mag je geluk links afslaan, waar je een klein wandelpaadje vindt dat langs de rivier stroomt. Dit deel is niet echt onderhouden, maar dat gegeven is op de hele GR221 bekeken beperkt. Na het betere klimwerk op een gammel houten laddertje, wandel je langs een stuk van de En Marc vallei, met heel wat groene, vruchtbare grond, meestal bebouwd met onder andere de zo karakteristieke olijfbomen.

DSC02887

De En Marc vallei

Vanaf daar volg je de Camí Vell, de middeleeuwse route tussen Pollença en het klooster van Lluc. Hier begin je echt te klimmen. De paden zijn goed onderhouden en kronkelen langsheen de helling, waardoor je wel serieus omhoog gaat, maar het meestal wel gestaag is. Je kan ook altijd wel een plekje in de schaduw van de bomen vinden om wat uit te blazen. Het pad langs de droge rivierbedding leidt uiteindelijk naar de bron (font) van Muntanya, waar een grote, ronde steen perfect fungeert als picknicktafel.

Font de Muntanya – Binifaldó

De weg klimt nog verder, en je hebt zicht op de puig (Mallorcaans voor heuvel of berg) Gros de Ternelles en de Puig Tomir. Even verder zie je ook de Puig Caragoler. Al deze toppen worden op de officiële GR-route echter links gelaten, al kan je even verder op het pad wel de afslag nemen naar Puig Tomir (1103 meter). Op een goede 600 meter kom je aan Binifaldó. Vandaag de dag huist hier een educatief centrum over de Serra de Tramuntana. Het grootste klimwerk zit er dan op, al is dit niet het hoogste punt van de dag.

DSC02908

Zicht op de Tramuntana

Binifaldó – Refugi de Son Amur

Vanaf hier is het nog een goed uur en half naar de Refugi de Son Amer, de officieuze eindhalte van de dag. Heel even worden we vergezeld door een bende schapen. Het pad blijft kronkelen doorheen de bossen, richting twee colls, de Coll de Pedregaret (het is hier dat je de zijroute richting Puig Tomir kunt nemen) en de Coll Pelat, het hoogste punt van de dag. De coll zit echter verborgen tussen de bomen, dus op echt mooie vergezichten word je hier niet getrakteerd. Gelukkig compenseert de route zelf dit voldoende.

DSC02917

Hoera, ook in Mallorca zijn er schapen

Het laatste stuk gaat zowaar in dalende lijn. Het is hier dat we onze eerste terrassen van de reis voorgeschoteld krijgen. Neen, het gaat hier dan niet over terrasjes (die zijn voor later), maar wel over de terrassen die gebruikt werden (en worden) om de heuvelachtige gebieden van het Tramuntanagebergte te cultiveren. Het is niet alleen praktisch, maar heeft ook iets esthetisch.

DSC02925

Wat een de achtergrond (en voorgrond)

Nog een laatste afdaling en we komen uiteindelijk aan de Son Amer Refugi aan. De refugi’s zijn de verblijven die je doorheen de GR221 kunt vinden. Je hebt er de absolute basis, maar na een dag wandelen heb je ook niet meer nodig dan dat. Het enige probleem met deze refugi was dat het warme water op was. Gelukkig zijn we geen luxepaardjes. Daarvoor was de nood aan een douche ook te groot.

DSC02926

Aankomst aan de Son Amer Refugi

Lluc

Deze eerste wandeldag viel qua zwaarte nog goed mee, waardoor we nog een kleine zijuitstap naar Lluc konden doen. De Santuari de Lluc is een klooster met een oorsprong in de 13de eeuw. Een Moorse herder zou hier een standbeeld van de maagd Maria hebben gevonden. Vandaag is het nog steeds een belangrijke religieuze site en pelgrimsoord, maar het huisvest ook onder andere een hostel, een kostschool en enkele faciliteiten gericht op de toerist. Leuk als je er toch bent, maar verder niet al te speciaal.

DSC02930

Uitblazen in Lluc

Het verblijf

Zoals hierboven al gezegd is de Refugi de Son Amer een goed verblijf met een basisuitrusting. In ons geval dus stapelbedden, koud water en een gezamenlijke eetzaal. Het aanwezige personeel was weliswaar vriendelijk. De medegasten bestonden hoofdzakelijk uit Duitse wandelaars, die nogal de vreemde gewoonte hebben om hun kledij niet te kunnen aanhouden. Wat soms tot rare toestanden leidt.

Het eten

Uit sympathie met onze medereizigers namen wij ook het vegetarisch menu. Er was echter iets misgelopen met de bestelling waardoor we in olie verzuipende sla, tomaten en rode ui kregen, en een snel bij mekaar gehaspelde omelet.

Bijzonderheden

– Zowel Pollença en Lluc zijn belangrijke religieuze sites. De Calvari speelt vanzelfsprekend een belangrijke rol in de festiviteiten van de heilige week.

– Mallorca was lange tijd in handen van de Arabieren. Dit kan je vooral merken aan de plaatsnamen. Binifaldó komt oorspronkelijk van Binihaldon, of zonen van Haldum. De staat claimde het in de negentiende eeuw voor zich, terwijl het daarvoor in het bezit van het klooster van Lluc was. De minister van financiën werd prompt geëxcommuniceerd.

– Een goede reisgids toont welke bronnen drinkbaar zijn en welke niet. De font de Muntanya is bijvoorbeeld geschikt om de drankfles te vullen.

Meer wandelingen op de GR 221 vind je hier: https://fromtheseatothelandbeyond.com/gr-221-mallorca-dag-per-dag/